rum

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rum    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • rum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘drank van suikerriet’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1750 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord rum -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

rum m

  1. (drinken) een sterkedrank die bereid wordt uit het sap van suikerriet
    • Hij dronk gezellig een glaasje rum mee. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord rum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  rum    (hulp, bestand)
  • IPA: / rɵm /
Woordafbreking
  • rum
Naar frequentie 6326
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rum     rummet     rum     rummen  
genitief   rums     rummets     rums     rummens  

Zelfstandig naamwoord

rum, o

  1. kamer
  1. «Lägenheten hade två rum förutom kök och toalett.»
    Het appartement heeft twee kamers, een keuken en een toilet.
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

rum

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van rum
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.