rum
Nederlands
Woordafbreking
- rum
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘drank van suikerriet’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1750 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rum | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
rum m
- (drinken) een sterkedrank die bereid wordt uit het sap van suikerriet
- Hij dronk gezellig een glaasje rum mee.
Vertalingen
een sterkedrank die bereid wordt uit het sap van suikerriet
Gangbaarheid
- Het woord rum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rum' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Zweeds
Woordafbreking
- rum
Naar frequentie | 6326 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | rum | rummet | rum | rummen |
genitief | rums | rummets | rums | rummens |
Zelfstandig naamwoord
rum, o
- «Lägenheten hade två rum förutom kök och toalett.»
- Het appartement heeft twee kamers, een keuken en een toilet.
- «Lägenheten hade två rum förutom kök och toalett.»
Afgeleide begrippen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.