kamenier
Nederlands
Woordafbreking
- ka·me·nier
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘vrouwelijke bediende’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- afgeleid van kamer met het achtervoegsel -ier [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kamenier | kameniers |
verkleinwoord | - | - |
Afgeleide begrippen
- kameniersdienst
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kamenieren |
kamenier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kamenieren
- Ik kamenier.
- gebiedende wijs van kamenieren
- Kamenier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kamenieren
- Kamenier je?
Gangbaarheid
- Het woord kamenier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kamenier' herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.