passen
Nederlands
Woordafbreking
- pas·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
passen |
paste |
gepast |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
passen
- absoluut precies de goede maat zijn, erin kunnen
- Dit jasje past me goed.
- overgankelijk zien of iets de juiste maat is
- Die broek is al gepast en zit goed, nu deze nog even proberen.
- inergatief (kaartspel) (bridge) een biedbeurt voorbij laten gaan
- Daarna werd er drie keer gepast en zat hij met een ongelukkig bod aan zijn broek.
- onovergankelijk schikken, uitkomen, voegen, gelegen komen
- Past het u dat ik morgen langs kom?
- onovergankelijk (spel) een beurt voorbij laten gaan
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
|
Vertalingen
1. precies de goede maat zijn, erin kunnen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
passen |
passte |
gepasst |
zwak -t | volledig |
Gangbaarheid
- Het woord passen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'passen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.