passte

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pass·te

Werkwoord

vervoeging van
passen

passte

  1. enkelvoud verleden tijd van passen
    • Ik passte. 
    • Jij passte. 
    • Hij, zij, het passte. 
Verwante begrippen


Duits

Uitspraak
  • Geluid:  passte    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈpastə /
Woordafbreking
  • pass·te

Werkwoord

passte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van passen

passte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van passen

Werkwoord

passte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van passen

passte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van passen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.