spel
Nederlands
Woordafbreking
- spel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bezigheid tot ontspanning’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spel | spelen, spellen |
verkleinwoord | spelletje | spelletjes |
Zelfstandig naamwoord
spel o
- een bezigheid ter ontspanning volgens vaste regels met elementen als competitie, behendigheid, inzicht en kans
- Hij speelde een spel op zijn gloednieuwe spelcomputer.
Uitdrukkingen en gezegden
- (alles) op het spel zetten
inzetten met als doel om veel te winnen maar ook het risico lopen om veel te verliezen
- ongeluk in het spel, geluk in de liefde
wie pech heeft in iets onbelangrijks kan geluk hebben bij iets belangrijkers
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Alles op het spel zetten
alles inzetten en mogelijk alles verliezen
- Brood en spelen
- Buiten spel blijven
(willen) proberen niet betrokken te zijn
- Hoog spel spelen
veel/grote risico's nemen
- Niet om de knikkers, maar om het spel.
het gaat niet om het winnen, maar om het spel
Vertalingen
1. een bezigheid ter ontspanning volgens vaste regels met elementen als competitie, behendigheid, inzicht en kans
Gangbaarheid
- Het woord spel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Nynorsk
Woordafbreking
- spel
Werkwoord
spel
- gebiedende wijs van spele
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.