spel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  spel    (hulp, bestand)
  • IPA: /spɛl/
Woordafbreking
  • spel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bezigheid tot ontspanning’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord spel spelen, spellen
verkleinwoord spelletje spelletjes

Zelfstandig naamwoord

spel o

  1. een bezigheid ter ontspanning volgens vaste regels met elementen als competitie, behendigheid, inzicht en kans
    • Hij speelde een spel op zijn gloednieuwe spelcomputer. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • (alles) op het spel zetten
inzetten met als doel om veel te winnen maar ook het risico lopen om veel te verliezen
  • ongeluk in het spel, geluk in de liefde
wie pech heeft in iets onbelangrijks kan geluk hebben bij iets belangrijkers
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Alles op het spel zetten
alles inzetten en mogelijk alles verliezen
  • Brood en spelen
  • Buiten spel blijven
(willen) proberen niet betrokken te zijn
  • Hoog spel spelen
veel/grote risico's nemen
  • Niet om de knikkers, maar om het spel.
het gaat niet om het winnen, maar om het spel
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
spellen

spel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spellen
    • Ik spel. 
  2. gebiedende wijs van spellen
    • Spel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spellen
    • Spel je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord spel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Nynorsk

Woordafbreking
  • spel

Werkwoord

spel

  1. gebiedende wijs van spela
Schrijfwijzen

Werkwoord

spel

  1. gebiedende wijs van spele
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

spel, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van spel
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.