kaart

Niet te verwarren met: Kaart

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kaart    (hulp, bestand)
  • IPA: /kart/
Woordafbreking
  • kaart
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘landkaart’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1532 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘speelkaart’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kaart kaarten
verkleinwoord kaartje kaartjes

Zelfstandig naamwoord

kaart v/m

  1. een schematische afbeelding van een ruimtelijk gebied op een plat vlak in een verkleinde schaal
  2. een bedrukt kartonnen vel dat met de post verstuurd kan worden
    • Ik stuur je een kaartje. 
  1. (kaartspel) een kartonnen of plastic vel uit een kaartspel, om mee te spelen
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Al zijn geld op één kaart zetten.
  • Iets op de kaart zetten.
Anagrammen
Verwante begrippen
  • karteren
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Alles op één kaart zetten
Risico vergroten door één ding uit te kiezen in plaats van meerdere
  • De kaart kennen
  • De gekken krijgen de kaart
dwaze en onverstandige mensen krijgen hun gelijk of ze dat hebben of niet
  • Doorgestoken kaart zijn
van tevoren voorbereid
  • Iemand in de kaart spelen
iemand onbewust helpen
  • Iemand in de kaart zien ( of kijken)
  • Open kaart spelen
Eerlijk en openhartig zijn
  • Zich in de kaart laten kijken
Geheim prijsgeven
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
kaarten

kaart

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van kaarten
  2. gebiedende wijs van kaarten

Gangbaarheid

  • Het woord kaart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.