vrijkaart
Nederlands
Woordafbreking
- vrij·kaart
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vrij en kaart
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vrijkaart | vrijkaarten |
verkleinwoord | vrijkaartje | vrijkaartjes |
Zelfstandig naamwoord
vrijkaart v/m
- toegangskaart waarvoor men niet heeft hoeven te betalen
- De prijs die de winnaar kreeg bestond uit twee vrijkaartjes voor de voorstelling.
- Vooral de voorstellingen in de grote zaal met ruim 1200 plaatsen, zijn tegengevallen. De dagelijkse kosten van het theater zijn te hoog, de horeca-opbrengsten liggen ver onder de begroting en het aantal betalende bezoekers is lager dan de directie steeds heeft meegedeeld. Dat aantal lag het eerste volle jaar 22.500 mensen onder de raming, 206.000 in plaats van 228.500. De directie heeft tot nu toe steeds gesproken over tienduizenden bezoekers meer. Nu is gebleken dat ook de zakelijke verhuringen, vrijkaarten, het bezoek aan de twee bioscopen in het gebouw, de deelnemers aan rondleidingen en de bezoekers van open dagen zijn meegerekend. [1]
- in het kaartspel een kaart waarmee men een slag kan halen omdat alle hogere kaarten van dezelfde kleur en alle troeven al uit het spel zijn
- Ik kon de manche halen omdat ik nog twee vrijkaarten in harten had.
Gangbaarheid
- Het woord vrijkaart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vrijkaart' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- NRC 18 december 1996
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.