buskaart

Nederlands

[1] Nationale Strippenkaart ook te gebruiken als buskaart
[2] buskaart van Parijs
Uitspraak
Woordafbreking
  • bus·kaart
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buskaart buskaarten
verkleinwoord buskaartje buskaartjes

Zelfstandig naamwoord

buskaart v/m

  1. vervoersbewijs voor de bus, tegenwoordig vervangen door de OV-chipkaart
    • Een goed geplande huishouding begint met een maandbegroting. De planner vermeldt daarop al zijn maandelijkse inkomsten, zoals salaris, alimentatie, rente, kinderbijslag of belastingteruggaves. Daar tegenover inventariseert hij de drie soorten maandelijkse kosten die het Nibud onderscheidt: vaste lasten, zoals huur, hypotheek, telefoon en de energierekening, huishoudelijke uitgaven zoals boodschappen en zakgeld, en tenslotte reserveringen voor toekomstige grote uitgaven als inventaris, vakantie of kleding. “Vooral huishoudelijke uitgaven zijn ondoorzichtig”, zegt Van Dam. De dagelijkse boodschappen vallen eronder, maar ook een buskaart, een bloemetje, cadeautje, of iets lekkers voor in de trein. [1] 
  1. een landkaart waarop de buslijnen staan
Synoniemen
  • vervoersabonnement

Gangbaarheid

  • Het woord buskaart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. NRC Erica Verdegaal 12 oktober 1996
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.