kaartenhuis
Nederlands
![](../I/m/Kaartenhuis_complex.jpg)
[1] kaartenhuis
Woordafbreking
- kaar·ten·huis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kaart en huis met het invoegsel -en- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kaartenhuis | kaartenhuizen |
verkleinwoord | kaartenhuisje | kaartenhuisjes |
Zelfstandig naamwoord
kaartenhuis o [2]
- een constructie van tegen elkaar gezette speelkaarten.
- (figuurlijk) een constructie de makkelijk in elkaar stort, een niet stevig constructie
- De grootse plannen van de regering bleken een kaartenhuis te zijn.
- Het leven is een kaartenhuis, en bij hem is een van de onderste kaarten eruit getrokken. Zo omschrijft Van Dijk de situatie waar hij in is beland. „En ja, dan stort alles in elkaar.” [3]
Gangbaarheid
- Het woord kaartenhuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kaartenhuis' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- kaartenhuis op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Kim BosFloor Rusman 21 oktober 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.