wind

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wind    (hulp, bestand)
  • IPA: /ʋɪnt/
Woordafbreking
  • wind
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘luchtstroming’ voor het eerst aangetroffen in 1001 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord wind winden
verkleinwoord windje windjes

Zelfstandig naamwoord

wind m

  1. (meteorologie) de stroming van lucht veroorzaakt door luchtdrukverschillen
  2. (biologie) gasvormige ontlasting uit de darmen
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • aan de wind
  • De wind eronder hebben
  • Zijn huik naar de wind hangen
  • de wind van voren krijgen
  • in weer en wind
  • het gaat hem/haar voor de wind
  • Wie wind zaait, zal storm oogsten.
wie verkeerd handelt, zal de gevolgen daarvan ondervinden ofwel: wie zelf de boel opstookt zal er zelf de gevolgen van gaan dragen
  • Zoals de wind waait, waait zijn jasje.
hij gaat met de heersende mening mee of verandert telkens van mening afhankelijk van de mensen om zich heen
  • Aan de wind
  • De wind eronder hebben
  • Hoge bomen vangen veel wind.
bekende/belangrijk mensen of met een hoge functie krijgen sneller commentaar of kritiek
  • Met alle winden meewaaien
door alles en iedereen laten beïnvloeden
 Zij verwijten Buitenlandse Zaken een gebrek aan daadkracht, en ook zou het ministerie 'met alle winden meewaaien'. Minister Rosenthal noemen zij 'niet diplomatiek genoeg'. [3] 
 De ambtenaren adviseerden verder nog dat de nieuwe regering niet telkens met alle economische winden moet meewaaien. Meevallers moeten niet meteen worden uitgegeven, maar bij tegenvallers hoeft er ook niet onmiddellijk bezuinigd te worden. Zo zou de politiek, en daarmee burgers en bedrijven, wat meer rust gegeven worden. [4] 
  „Ik zou nooit een goed politiek commentator kunnen zijn. Ik heb voor alle standpunten begrip. Domweg omdat ik niet vast zit in mijn eigen denkwereld. Die houding komt me als romanschrijver natuurlijk goed van pas. Dan moet je alle meningen - hoe vreemd ook - kunnen verkennen en verwoorden. Daarom laat ik Tom Sanders ook zeggen: Wie met alle winden meewaait, maakt veel meer mee dan wie zich zijn leven lang uitsluitend aan zijn eigen wind vastklampt.” [5] 
  • Zijn huik naar de wind hangen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
winden

wind

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van winden
    • Ik wind. 
  2. gebiedende wijs van winden
    • Wind! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van winden
    • Wind je? 

Gangbaarheid

  • Het woord wind staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Woordafbreking
  • wind

Zelfstandig naamwoord

wind

  1. wind
vervoeging
onbepaalde wijs to wind
he/she/it winds
verleden tijd wound
voltooid
deelwoord
wound
onvoltooid
deelwoord
winding
gebiedende wijs wind

Werkwoord

wind

  1. winden, opwinden
  2. bochtig zijn: the road winds through the landscape.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.