regen

Niet te verwarren met: Regen
Regen.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  regen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈreɣə(n)/; /reχən/
Woordafbreking
  • re·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘neerslag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord regen regens
verkleinwoord regentje regentjes

Zelfstandig naamwoord

regen m

  1. (meteorologie) neerslag van tot druppels gecondenseerde waterdamp
    • Na deze lange droogte kunnen we best wat regen gebruiken. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
  • Na regen komt zonneschijn.
Je zult niet altijd pech hebben.
  • Regen in mei, dan is april voorbij.
De natuur kiest zelf welke volgorde ze aanhoudt.
  • Als het regent in Parijs, druppelt het in Brussel.
Nieuwigheden verschijnen eerst in Parijs, dan in Brussel.
Uitdrukkingen en gezegden
  • Van de regen in de drup.
Terwijl het ene probleem opgelost is, is er een nieuw probleem ontstaan, zodat de situatie per saldo niet verbeterd is.
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
rijgen

regen

  1. meervoud verleden tijd van rijgen
    • Wij regen. 
    • Jullie regen. 
    • Zij regen. 
  2. gebiedende wijs van regenen

Gangbaarheid

  • Het woord regen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Duits

Werkwoord

regen

  1. overgankelijk bewegen
  1. «Er regte seinen Finger.»
    Hij bewoog zijn vinger.
  2. wederkerend sich ~ zich bewegen
  1. «Er regte sich niet.»
    Hij bewoog zich niet.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.