veter
![](../I/m/Shoelaces_20050719_001.jpg)
Een schoenveter
Nederlands
Woordafbreking
- ve·ter
Zelfstandig naamwoord
veter m
- (textielindustrie), (schoeisel) een rijgkoord of rijgsnoer om delen van kledingstukken, schoeisel, zeilen ed. vaak tijdelijk en min of meer strak, aan elkaar te rijgen.
- De eindjes van een veter zijn meestal verhard, of zijn voorzien van veterstiften of maliën, zodat ze gemakelijk door de nestelgaten zijn te steken en niet uitrafelen tot een “kwast”.
Hyponiemen
- dropveter, koordveter, loodveter, reetveter, rijgveter, schoenveter
Afgeleide begrippen
- veterband, veterdrop, vetergang, vetergat, veterhaak, veteroog, veterschoen, veterstift
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
veteren |
veter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van veteren
- Ik veter.
- gebiedende wijs van veteren
- Veter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van veteren
- Veter je?
Gangbaarheid
- Het woord veter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'veter' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.