tocht
Nederlands
Woordafbreking
- tocht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘reis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tocht | tochten |
verkleinwoord | tochtje | tochtjes |
Zelfstandig naamwoord
tocht m
- (meestal ongewenste) luchtbeweging ontstaan door openingen
- het trekken of reizen
- een soort watergang, tochtsloot
Hyponiemen
(2) behalve als anders aangegeven
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. luchtbeweging ontstaan door openingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tochten |
tocht
- onpersoonlijke tegenwoordige tijd van tochten
vervoeging van |
---|
tochten |
tocht
Gangbaarheid
- Het woord tocht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tocht' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.