opwinden
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
opwinden | opwindend |
opwinding | opgewonden |
Woordafbreking
- op·win·den
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van op bw en winden ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opwinden |
wond op |
opgewonden |
klasse 3 | volledig |
Werkwoord
opwinden
- overgankelijk rond een as of klos wikkelen
- Zij wond de draad op rond een klosje.
- overgankelijk draaiend onder spanning zetten
- Zij wond de oude wekker op, maar de veer begaf het.
- overgankelijk in staat van agitatie brengen
- Die onbeschofte opmerking wond hem vreselijk op.
- wederkerend zich ~ over: iets doen dat tot emotionele spanning leidt
- Hij had zich daarover veel te veel opgewonden.
Antoniemen
- [2] aflopen
Vertalingen
3. in staat van agitatie brengen
Gangbaarheid
- Het woord opwinden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opwinden' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.