windbuil

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wind·buil
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘snoever’ voor het eerst aangetroffen in 1679 [1]
  • samenstelling van  wind   en  buil  
enkelvoud meervoud
naamwoord windbuil windbuilen
verkleinwoord windbuiltje windbuiltjes

Zelfstandig naamwoord

windbuil v/m

  1. een opschepper
    • Ga toch weg, windbuil! 

Gangbaarheid

  • Het woord windbuil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.