waar
Nederlands
Woordafbreking
- waar
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bijwoord van plaats’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1237 [1]
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | waar | waren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- koopwaar, te verhandelen goederen [4]
- aandeel in een onverdeeld landbouwbedrijf [5]
- voorzichtigheid, aandacht, hoede (-> waarschuwen)
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Afgeleide begrippen
- waarborg, waardeel, waardijk, waargebeurd, waargeest, waarnemen, waarschuwen, waarteken, waarzeggen, waarzeil
Spreekwoorden
- Alle waar is naar zijn geld.
Als een product duurder is, is het meestal van betere kwaliteit
- Goede waar prijst zichzelf.
Voor goede producten hoeft geen reclame gemaakt te worden: door eigen ervaring en die van anderen gaan mensen ze vanzelf kopen.
Uitdrukkingen en gezegden
- veel waar voor weinig geld
met heel aantrekkelijke eigenschappen, gelet op de lage prijs
Vertalingen
1. koopwaar, te verhandelen goederen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | waar | waarder | waarst |
verbogen | ware | waardere | waarste |
partitief | waars | waarders | - |
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- alwarig, meewarig, onwaarachtig, waarachtig, waarheid, waarlijk, waarloos, waarmaken, waarmerk, waarschap, waring
Uitdrukkingen en gezegden
- De ware jakob
- Niets is minder waar
Vertalingen
1. correct
Bijwoord
waar [7]
- Vragend: op welke plaats?
- Waar woont hij?
- Betrekkelijk op welke plaats
- Dit is het huis waar hij tien jaar gewoond heeft.
- als locatief deel van een voornaamwoordelijk bijwoord vervangt een vragend voornaamwoord wat,welk
- waarvoor: Waar doet zij het voor?
- als locatief deel van een voornaamwoordelijk bijwoord vervangt een betrekkelijk voornaamwoord wat, dewelke
- waarachter: Ik opende de deur waar hij achter verborgen zat.
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
- waarmaken: Hij was niet in staat dat waar te maken.
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Spreekwoorden
|
Uitdrukkingen en gezegden
|
Vertalingen
Voegwoord
waar
- geeft een gelijktijdigheid en gedeeltelijke tegenspraak aan
- Waar Nederland zich zorgen maakt over Sint-Maarten, rekent het eiland op zijn nieuwe status.
Gangbaarheid
- Het woord waar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'waar' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
waren |
waar
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waren
- Ik waar.
- gebiedende wijs van waren
- Waar!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waren
- Waar je?
Verwijzingen
- "waar" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
Pennsylvania-Duits
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Werkwoord
waar
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van sei
waar
- derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van sei
- «Er waar en arrig bschaffigte Dichder un Schreiwer.»
- Hij was een erg bezige dichter en schrijver.
- «Er waar en arrig bschaffigte Dichder un Schreiwer.»
Typische woordcombinaties
- er waar (3e persoon enkelvoud mannelijk)
- sie waar (3e persoon enkelvoud vrouwelijk)
- es waar (3e persoon enkelvoud onzijdig)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.