war

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  war    (hulp, bestand)
  • IPA: /ʋɑr/
Woordafbreking
  • war
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord war warren
verkleinwoord warretje warretjes

Zelfstandig naamwoord

war [2] [3] [4] [5] [6]

  1. verwarring, wanorde
    • Ik was behoorlijk in de war toen ik teveel gedronken had. 
  1. knoest in hout [7]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
warren

war

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van warren
    • Ik war. 
  2. gebiedende wijs van warren
    • War! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van warren
    • War je? 

Verwijzingen


Duits

Uitspraak
  • Geluid:  war    (hulp, bestand)
  • IPA: /vaːɐ̯/
Woordafbreking
  • war

Werkwoord

war

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van sein: was
  2. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van sein: was


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
war wars

Zelfstandig naamwoord

war

  1. oorlog
Afgeleide begrippen


Nedersaksisch

Bijvoeglijk naamwoord

war

  1. waar; correct, niet onwaar, overeenkomend met de werkelijkheid
Schrijfwijzen
  • wahr
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.