echt

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  echt    (hulp, bestand)
  • IPA:/ɛxt/
Woordafbreking
  • echt
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘huwelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
  • In de betekenis van ‘wettig, werkelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord echt
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

echt m

  1. de huwelijkse staat
    • In de echt verbonden. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen echtechterechtst
verbogen echteechtereechtste
partitief echtsechters-

Bijvoeglijk naamwoord

echt

  1. waarachtig, juist, niet vervalst, authentiek
    • Dit zijn echte parels. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Vertalingen

Bijwoord

echt

  1. heus (om de stelligheid van een bewering te benadrukken)
    • Hij zingt echt mooi 
  1. dat is echt ....:typisch

Werkwoord

vervoeging van
echten

echt

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van echten
  2. gebiedende wijs van echten

Gangbaarheid

  • Het woord echt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.