waarborg

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • waar·borg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord waarborg waarborgen
verkleinwoord waarborgje waarborgjes

Zelfstandig naamwoord

waarborg m

  1. een geldbedrag of iets anders dat tijdelijk gegeven wordt als onderpand voor het geval men een verplichting niet na kan komen
Synoniemen
Hyponiemen
  • bankwaarborg, brandwaarborg, gewestwaarborg, huurwaarborg, staatswaarborg
Afgeleide begrippen
  • waarborggeld
  • waarborging
  • waarborgkantoor
  • waarborgkapitaal
  • waarborgkost
  • waarborgmaatschappij
  • waarborgstempel
  • waarborgteken
  • waarborgwet
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
waarborgen

waarborg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waarborgen
    • Ik waarborg. 
  2. gebiedende wijs van waarborgen
    • Waarborg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waarborgen
    • Waarborg je? 

Gangbaarheid

  • Het woord waarborg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.