brand
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: brand (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈbrɑnt/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈbrɑnt/
- (Limburg): /ˈbrɑnd/
Woordafbreking
- brand
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vuur’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brand | branden |
verkleinwoord | brandje | brandjes |
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- in brand vliegen
- Dominee brand je bekje ( of befje ) niet
- In de brand zitten
- Moord en brand schreeuwen
erg hard/uitbundig schreeuwen
- Uit de brand zijn
geholpen zijn, problemen opgelost
- Zo helder (schoon, zuiver) als een (de) brand
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
branden |
brand
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van branden
- Ik brand.
- gebiedende wijs van branden
- Brand!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van branden
- Brand je?
Gangbaarheid
- Het woord brand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'brand' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Noors
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- [A]: IPA: / bɾɑn /
- [B]: IPA: / brænd /
Woordafbreking
- brand
Woordherkomst en -opbouw
- [A]: Afkomstig van het Oudnoordse zelfstandige naamwoord brandr
- [B]: Afkomstig van het Engelse zelfstandige naamwoord brand
Naar frequentie | 11016 |
---|
[A]+[B] | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | brand | branden | brander | brandene |
genitief | brands | brandens | branders | brandenes |
Zelfstandig naamwoord
[A]: brand, m
Nynorsk
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / bɾɑn /
Woordafbreking
- brand
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Oudnoordse zelfstandige naamwoord brandr
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | brand | branden | brandar | brandane |
Zelfstandig naamwoord
brand, m
Zweeds
Woordafbreking
- brand
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Oudnoordse zelfstandige naamwoord brandr
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | brand | branden | bränder | bränderna |
genitief | brands | brandens | bränders | brändernas |
Zelfstandig naamwoord
brand, g
Synoniemen
- [1]: eldsvåda
- [2]: kallbrand
Afgeleide begrippen
- [1]: mordsbrand
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.