brandweer
Nederlands
Woordafbreking
- brand·weer
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘dienst voor het blussen’ voor het eerst aangetroffen in 1828 [1]
- samenstelling van brand en weer (stam van het werkwoord weren)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brandweer | |
verkleinwoord | brandweertje | brandweertjes |
Zelfstandig naamwoord
brandweer v/m
- (maatschappij) instantie die zich bezighoudt met het voorkomen en bestrijden van branden en het redden van mensen of dieren
- Canada heeft op moederdag hulp gekregen van Moeder Natuur. Dankzij lichte regen en dalende temperaturen breidden de aanhoudende natuurbranden in de provincie Alberta zich minder snel uit dan verwacht. De brandweer zegt voor het eerst grip te krijgen op de situatie.[2]
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord brandweer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'brandweer' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.