brander

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bran·der
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van de werkwoordstam van branden met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord brander branders
verkleinwoord brandertje brandertjes

Zelfstandig naamwoord

brander m

  1. een apparaat dat een bepaalde vorm aan een vlam geeft
    • De brander zorgde voor een mooie blauwe vlam. 
  1. (elektronica) een (onderdeel van een) apparaat dat digitale informatie op een cd, dvd of blu-ray kan vastleggen
  2. (militair) een schip gevuld met teer en explosieven dat met opzet aangestoken wordt en dan in de richting van een vijandige vloot gestuurd wordt
  3. (beroep) iemand die iets bewerkt door middel van branden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord brander staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • bran·der
Naar frequentie 25036

Werkwoord

brander

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van brande

Zelfstandig naamwoord

brander

  1. nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van brand


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / bɾɑnəɾ /
Woordafbreking
  • bran·der
Naar frequentie zeldzaam

Zelfstandig naamwoord

brander

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van brand

Zelfstandig naamwoord

brander

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van brande
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.