person

Niet te verwarren met: Person

Deens

Zelfstandig naamwoord

person, g

  1. persoon
  2. figuur


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
person persons

Zelfstandig naamwoord

person

  1. persoon


Noors

Uitspraak
  • Geluid:  person    (hulp, bestand)
  • IPA: / pæˈʃuːn /
Woordafbreking
  • per·son
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse zelfstandige naamwoord persona
Naar frequentie 928
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   person     personen     personer     personene  
genitief   persons     personens     personers     personenes  

Zelfstandig naamwoord

person, m

  1. persoon
Synoniemen
  • enkeltmenneske
  • individ
Afgeleide begrippen
  • hovedperson
  • privatperson




Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid:  person    (hulp, bestand)
  • IPA: / pæˈʃuːn /
Woordafbreking
  • per·son
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse zelfstandige naamwoord persona
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   person     personen     personar     personane  

Zelfstandig naamwoord

person, m

  1. persoon
Synoniemen
  • enkeltmenneske
  • individ
Afgeleide begrippen
  • hovudperson
  • privatperson


Welsh

Woordherkomst en -opbouw
  • In het eerste geval ontleend aan het Engelse person ("persoon"), in het tweede geval aan het Engelse parson ("pastoor").
enkelvoud meervoud
person personau

Zelfstandig naamwoord

person m

  1. persoon
Synoniemen
  • unigolyn
enkelvoud meervoud
person personiaid

Zelfstandig naamwoord

person m

  1. (religie) pastoor
  2. (religie) geestelijke, clericus
Synoniemen


Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • per·son
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   person     personen     personer     personerna  
genitief   persons     personens     personers     personernas  

Zelfstandig naamwoord

person, g

  1. persoon
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.