merk
Nederlands
Woordafbreking
- merk
Zelfstandig naamwoord
merk o
- Je kunt dat merkje er nu wel afhalen.
- (handel) een symbool of naam voor producten van een bepaalde producent of handelsonderneming
- Die computer is van een vrij onbekend merk.
Synoniemen
- [1] herkenningsteken, identificatie, merkteken
- [2] handelsmerk, logo, naambeeld, symbool
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een kenteken aangebracht ter identificatie van iets
Werkwoord
vervoeging van |
---|
merken |
merk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van merken
- Ik merk.
- gebiedende wijs van merken
- Merk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van merken
- Merk je?
Gangbaarheid
- Het woord merk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'merk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.