brandbom

Nederlands

brandbom in de Vietnamoorlog
Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·bom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brandbom brandbommen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

brandbom v/m [1]

  1. bom die als doel heeft het getroffen object in brand te steken
    • De laatste bekende aanslagen in Zweden werden eveneens toegeschreven aan zelfstandig opererende personen, zoals de eerder genoemde van Taimour Abdulwahab in 2010 in Stockholm. In 2016 gooide een dertigjarige Syrische asielzoeker die zichzelf als „soldaat van IS” beschouwde, een brandbom naar een shi’itisch godsdienstig centrum in Malmö; het proces tegen hem begon eind maart. Het zijn juist vaak deze lone wolves die slechts hulp krijgen van een paar vrienden of kennissen, zoals in Nice, die truckterrorisme plegen. Dat geldt overigens weer niet voor de Tunesier Anis Amri, de aanslagpleger in Berlijn. Die stond juist weer wel in nauw contact met IS.[2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord brandbom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Kees Versteegh 9 april 2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.