brandspuit
Nederlands
Woordafbreking
- brand·spuit
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van brand en spuit [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brandspuit | brandspuiten |
verkleinwoord | brandspuitje | brandspuitjes |
Zelfstandig naamwoord
brandspuit v/m
- een grote slang met een metalen eindstuk, bedoeld voor het spuiten van bluswater
- Zet er nog maar een brandspuit op.
Overerving en ontlening
- Russisch: брандспойт
Hyponiemen
- handbrandspuit, motorbrandspuit, slangbrandspuit, stoombrandspuit
Afgeleide begrippen
- brandspuitgast, brandspuithuis, brandspuitkleed, brandspuitslang
Vertalingen
1. een grote slang met een metalen eindstuk, bedoeld voor het spuiten van bluswater
Gangbaarheid
- Het woord brandspuit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'brandspuit' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.