groot

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  groot    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣrot/
  • IPA: /ɣroːt/
Woordafbreking
  • groot
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘niet klein’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1177 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: groot
Oudnederlands: grōt
Germaans: *grautaz
Indo-Europees: *sekʷ-
  • Verwant in Germaans:
Engels: great (Angelsaksisch: grēat), Duits: groß, (Oudhoogduits: grōz), Fries: grut (Oudfries: grāt), Nedersaksisch: groot
  • Andere Indo-Europese talen:
Latijn: grossus, Frans/Catalaans/Roemeens: gros, Spaans: grueso, Italiaans/Portugees: grosso
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen grootgrotergrootst
verbogen grotegroteregrootste
partitief grootsgroters-

Bijvoeglijk naamwoord

groot

  1. meer dan normaal in formaat
  2. bewonderenswaardig, goed
    • Hij was een groot man. 
  1. machtig, belangrijk
  2. volwassen
    • Grote mensen en kinderen. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Bijwoord

groot

  1. in ruime mate
  2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord groot groten
verkleinwoord grootje grootjes

Zelfstandig naamwoord

groot m

  1. (numismatiek) een van oorsprong Italiaanse munt die tot 1496 ook in Vlaanderen gebruikt werd

Gangbaarheid

  • Het woord groot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.