klein

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  klein    (hulp, bestand)
  • IPA: /klɛin/
Woordafbreking
  • klein
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘niet groot’ voor het eerst aangetroffen in 1140 [1]
  • [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen kleinkleinerkleinst
verbogen kleinekleinerekleinste
partitief kleinskleiners-

Bijvoeglijk naamwoord

klein

  1. van geringe grootte
    • Een kleine aanpassing in de jaarcijfers kan soms grote gevolgen hebben. 
  1. eenvoudig, normaal
    • De kleine man. 
  1. van geringe waarde, van weinig belang
    • Klein wild. 
    • Kleine munten. 
  1. bijna, net iets minder
    • Een klein uur. - Iets minder dan een uur. 
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Bijwoord

klein

  1. met minimale uitdrukking
    • Klein acteren. 
  1. met klein geld
    • We hebben liever dat u klein betaald, omdat we een tekort aan wisselgeld hebben. 

Gangbaarheid

  • Het woord klein staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Duits

Woordafbreking
  • klein
stellend vergrotend overtreffend
klein
kleiner
am kleinsten
alle verbuigingsvormen

Bijvoeglijk naamwoord

klein

  1. klein

Bijwoord

klein

  1. klein


Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /klɛɪn/ (Etsbergs)
Woordafbreking
  • klein
verbuiging
stellend vergrotend overtreffend
klein
/ˈklɛɪn/
kleinder
/ˈklɛɪnðɐ(r)/
kleins
/ˈklɛɪns/
volledig

Bijvoeglijk naamwoord

klein

  1. klein

Bijwoord

klein

  1. klein


Nedersaksisch

Bijvoeglijk naamwoord

klein

  1. klein


Veluws

Bijvoeglijk naamwoord

klein

  1. klein
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.