grootsprakerig

• Geluid:  grootsprakerig    (hulp, bestand)

• groot·spra·ke·rig

• afleiding van grootspraak met het achtervoegsel ig

grootsprakerig

1. met een brutale, grote mond

1. • Van den Dop en Goslinga als zusters is een geweldige vondst. Met hun supervrouwelijke lichamen in steeds blotere thrashjurken domineren ze het huis en weten ze de grootsprakerige Stanley met een handbeweging tot een jongetje te reduceren. [1] 

1. • Nog nieuwigheden op het terrein? Jawel, over de plas water die lekker grootsprakerig Lake Lowlands heet, ligt dit jaar voor het eerst een brug. Handig wel. Maar als het gaat om noviteiten is een kunstwerk van Joseph Klibansky de echte blikvanger. Meteen bij binnenkomst zie je een enorm beeld van een ruimtevaarder die lijkt te zweven boven een ook al zo groot uitgevallen stoel. De sokkel waarop dat alles staat, blijkt een niet te weerstane uitdaging voor de klimgeiten onder de bezoekers. [2] 

1. • Heeft de politicus gelijk als hij beweert dat een verdere uitbreiding van onze eigen Europese markt het beste antwoord biedt op de Chinese opmars? Waarschijnlijk. Gaat de Belgische minister van Buitenlandse Zaken uit de bocht door grootsprakerig de Nederlanders te kapittelen? Zeker. [3] 

• snoevend, pocherig, opschepperig, brallerig

• Het woord grootsprakerig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.