groothandel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groot·han·del
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘koop en verkoop in het groot’ voor het eerst aangetroffen in 1857 [1]
  • samenstelling van  groot   en  handel  
enkelvoud meervoud
naamwoord groothandel groothandels
verkleinwoord groothandeltje groothandeltjes

Zelfstandig naamwoord

groothandel m

  1. (economie) de handel die producten van fabrikanten koopt en doorverkoopt aan o.a. kleinhandelaars.
  2. (economie) (bedrijf) een bedrijf die producten van fabrikanten koopt en doorverkoopt aan o.a. kleinhandelaars.
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord groothandel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.