normaal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  normaal    (hulp, bestand)
  • IPA: /nɔrˈmaɫ/
Woordafbreking
  • nor·maal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘loodlijn’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van norm met het achtervoegsel -aal
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen normaalnormalernormaalst
verbogen normalenormalerenormaalste
partitief normaalsnormalers-

Bijvoeglijk naamwoord

normaal

  1. gangbaar, gewoon [2]
    • Dat is een normale manier om een aanbod af te slaan. 
  1. als norm dienend
  2. (wiskunde) (natuurkunde) loodrecht (normaalkracht, normaalvector) [3]
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord normaal normalen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

normaal v / m

  1. (wiskunde) loodlijn
  2. (meteorologie) gemiddelde waarde over een lang tijdsverloop
  3. benzine met een lager octaangetal dan superbenzine

Gangbaarheid

  • Het woord normaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.