grootouder
Nederlands
Woordafbreking
- groot·ou·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van groot en ouder
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grootouder | grootouders |
verkleinwoord | grootoudertje | grootoudertjes |
Zelfstandig naamwoord
grootouder m
- (familie) de ouder van een ouder
- Na school ging de jongen altijd bij zijn grootouders langs.
Vertalingen
1. de ouder van een ouder
Gangbaarheid
- Het woord grootouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'grootouder' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.