grootouder

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groot·ou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grootouder grootouders
verkleinwoord grootoudertje grootoudertjes

Zelfstandig naamwoord

grootouder m

  1. (familie) de ouder van een ouder
    • Na school ging de jongen altijd bij zijn grootouders langs. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord grootouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.