grootmeester
Nederlands
Woordafbreking
- groot·mees·ter
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van groot en meester
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grootmeester | grootmeesters |
verkleinwoord | grootmeestertje | grootmeestertjes |
Zelfstandig naamwoord
grootmeester m
- (schaak) schaker of dammer met de hoogste internationale titel die hij op grond van behaalde resultaten kan verwerven
- opperbestuurder van sommige corporaties of orden, bv. de hoogste waardigheidsbekleder bij een ridderorde, bij een moederloge van de Orde der Vrijmetselaren
- een van de grootofficieren of de hoogste vrouwelijke beambte bij het huis van de koningin, naast de hofmaarschalk
- de voornaamste persoon in een bepaalde kring, naar wiens voorbeeld de anderen zich richten
Vertalingen
3. een van de grootofficieren of de hoogste vrouwelijke beambte bij het huis van de koningin
Gangbaarheid
- Het woord grootmeester staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'grootmeester' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.