dood

Nederlands

De dood, hier uitgebeeld als een zwevend skelet, probeert een ziek kind mee te nemen
Uitspraak
  • Geluid:  dood    (hulp, bestand)
  • IPA: /doːt/
Woordafbreking
  • dood
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘toestand waarin men niet meer leeft’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • Oudnederlands: dōt, dōth. Mogelijk verder te herleiden tot een Proto-Germaanse wortel *dawjan-, sterven.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dood -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dood m, soms ook v (ter dood, etc.)

  1. (biologie), (medisch), (palindroom), (religie) de toestand nadat het leven is geëindigd [3]
    • Vele mensen vrezen de dood. 
  1. (biologie), (medisch), (palindroom) het tot het einde komen van een leven, de overgang naar de onder [1] genoemde toestand
    • Hij woonde daar tot zijn dood. 
  1. (biologie), (kunst), (palindroom) skeletvormige figuur, vaak met zeis, die bovengenoemde toestand personifieert
    • Men kan zich echter eveneens afvragen wat de natuur, de kosmos of het Zijn aan de zogenaamde grote persoonlijkheden en hun aanspraak op onsterfelijkheid eigenlijk gelegen is, omdat de dood met zijn nivellerende zeis alle menselijke rangverschillen toch onverbiddellijk wegmaait.[4] 
Antoniemen
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Spreekwoorden
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen dooddoderdoodst
verbogen dodedoderedoodste
partitief doodsdoders-

Bijvoeglijk naamwoord

Schilderij waarop een dode familie is uitgebeeld

dood

  1. niet meer levend [5]
    • Onze dode kat werd waardig begraven. 
    • Mijn ouders zijn al heel lang dood. 
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
doden

dood

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doden
    • Ik dood. 
  2. gebiedende wijs van doden
    • Dood! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doden
    • Dood je? 

Gangbaarheid

  • Het woord dood staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord dood -

Zelfstandig naamwoord

dood

  1. (palindroom) dood
  1. «'n Natuurlike dood sterwe.»
    Een natuurlijke dood sterven.
stellend attributief
dooddooie

Bijvoeglijk naamwoord

dood

  1. dood
  2. overleden, gestorven, omgekomen
  1. «Minstens 20 mense is in 'n vliegtuigongeluk in die Demokratiese Republiek van die Kongo dood
    Ten minste 20 mensen zijn bij een vliegtuigongeluk in de Democratische Republiek van de Congo omgekomen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.