monddood

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mond·dood
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘niet in staat te spreken’ voor het eerst aangetroffen in 1946 [1]
  • samenstelling van  mond   en  dood  
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen monddoodmonddodermonddoodst
verbogen monddodemonddoderemonddoodste
partitief monddoodsmonddoders-

Bijvoeglijk naamwoord

monddood

  1. verhinderen dat iemand kritiek of andere onwelgevallige informatie bekentmaakt
    • Hij werd monddood gemaakt door hem te bedreigen met een gevangenisstraf. 

Gangbaarheid

  • Het woord monddood staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.