monddood
Nederlands
Woordafbreking
- mond·dood
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘niet in staat te spreken’ voor het eerst aangetroffen in 1946 [1]
- samenstelling van mond en dood
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | monddood | monddoder | monddoodst |
verbogen | monddode | monddodere | monddoodste |
partitief | monddoods | monddoders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
monddood
- verhinderen dat iemand kritiek of andere onwelgevallige informatie bekentmaakt
- Hij werd monddood gemaakt door hem te bedreigen met een gevangenisstraf.
Gangbaarheid
- Het woord monddood staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'monddood' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.