doodsnood
Nederlands
Woordafbreking
- doods·nood
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van dood en nood met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doodsnood | doodsnoden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
doodsnood m [1]
- in doodsgevaar verkerend en de angst die daarmee gepaard gaat
- Ze dacht dat ze veel had meegemaakt, maar dit was anders. Het greep haar meer aan dan ze had gedacht. „Je ziet mensen in de ogen die in doodsnood zijn geweest, mensen die niets meer hebben en helemaal alleen zijn, hun gezinnen hebben ze vaak achtergelaten. En tegelijkertijd: de enorme massa. Dat maakte het zwaar. De individuele ontmoeting met ellende en verdriet kende ik wel, maar dit ging maar door, driehonderd mensen, vijfhonderd mensen, dag na dag na dag. Ik schaamde me voor Europa. Waarom moest het zo, waarom stond het Rode Kruis er niet, waarom waren daar alleen maar vrijwilligers?”[2]
- (figuurlijk) grote kans hebbend om ten onder te gaan
- Waarschuwingen over de zo succesvolle dochter zijn er in ieder geval vanaf 2005. Op het hoofdkantoor van Econosto in Capelle aan den IJssel zingt dan rond dat in het Midden-Oosten commissies worden betaald in ruil voor opdrachten. Het zou om omkoping gaan. Corruptie. Met tegenzin en weinig haast gaan twee opeenvolgende financieel directeuren op onderzoek uit. Niemand zit te wachten op nog meer problemen. Door verkeerde strategische beslissingen in eerdere jaren - overnames van fabrieken in onder meer Tsjechië en Hongarije - is het handelshuis in doodsnood. Het staat onder streng toezicht van de afdeling bijzonder beheer van huisbanken ABN Amro en het toenmalige Fortis. Juist de afsluiters in het Midden-Oosten dragen op dat moment nog flink bij aan het resultaat. Een betrokkene daarover: „Je gaat toch je beste afdeling niet slopen?”[3]
Gangbaarheid
- Het woord doodsnood staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'doodsnood' herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Jannetje Koelewijn 19 oktober 2015
- NRC Esther Rosenberg Carola Houtekamer 24 februari 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.