Religie in Nederland

Kerkdienst in de dorpskerk van Doornspijk

Dit artikel behandelt religie in Nederland.

Geschiedenis

Prehistorie en Oudheid

Votiefsteen aan Nehalennia 150-250 n.Chr.

De oudste gegevens over de belijdenis van religie door de inwoners van de streken die nu "Nederland" vormen komen van de Romeinen. In tegenstelling tot wat antieke bronnen lijken te suggereren, vormde de Rijn weliswaar duidelijk de grens van het Romeinse Rijk, maar zeker niet de grens tussen woongebieden van Kelten en Germanen; zo was er sprake van Germanen ten zuiden ervan (Germani cisrhenani) en veel plaatsnamen en archeologische vondsten wijzen op de aanwezigheid van Kelten in het noorden. Tussen deze "Keltisch-Germaanse volkeren" en later ook met de Romeinse veroveraars (romanisering) heeft een sterke culturele uitwisseling plaatsgevonden. Zo is te zien dat de polytheïstische stammen elkaars goden en verhalen overnamen, afkomstig uit zowel de Germaanse, de Keltische als later ook de Romeinse mythologie. Goden als Nehalennia, Hludana en Sandraudiga zijn van inheemse (Keltische) oorsprong, de Germanen hebben goden als Wodan, Donar en Frigg (zie ook Freya meegenomen, en bijvoorbeeld Jupiter, Minerva en Venus zijn door de Romeinen ingevoerd. Tacitus beschreef ook de scheppingsmythe van Mannus, de oermens waaruit alle Germaanse stammen zouden zijn voortgekomen. De Kelten en Germanen in de Lage Landen hadden zeer waarschijnlijk ook boomheiligdommen, naar het voorbeeld van de Oudnoordse Yggdrasil en de Saksische Irminsul en Donareik in het huidige Duitsland; tempels kwamen vermoedelijk pas met de Romeinen en zijn nog bewaard gebleven in bijvoorbeeld Empel en Elst.

Middeleeuwen

Van de 4e tot de 6e eeuw n.Chr. vond de Grote Volksverhuizing plaats, waarbij de kleine Keltisch-Germaans-Romeinse stammen in de Lage Landen geleidelijk werden verdrongen door drie grote Germaanse volksstammen: de Franken, de Friezen en de Saksen. Omstreeks 500 gaan de Franken, aanvankelijk woonachtig tussen de Rijn en de Somme, massaal (gedwongen door hun koning Chlodovech) over op het christendom. Een groot deel van het gebied ten zuiden van de Maas behoorde vanaf de vroege middeleeuwen tot 1559 tot het aartsdiakonaat Kempenland, dat onderdeel was van het bisdom Tongeren-Maastricht-Luik. Vanuit de centra van dat bisdom, achtereenvolgens de steden Tongeren, Maastricht en Luik, werd waarschijnlijk dit deel van Nederland gekerstend. Volgens de traditie werd de eerste bisschop van Maastricht, Servatius, in 384 in deze stad begraven, hoewel pas vanaf bisschop Domitianus (ca. 535) vaststaat dat deze te Maastricht zetelde. De oudste getuigenissen van christelijk leven in Nederland zijn een vijftal grafstenen met christelijke symbolen uit de 5e en 6e eeuw, die in en om de Sint-Servaasbasiliek in Maastricht zijn aangetroffen.[1] Dat niet alle Maastrichtenaren christen waren, blijkt uit de vondst van honderden Merovingische graven met bijgaven op het Vrijthof, een aanwijzing voor niet-christelijke begravingstradities.[2] Bovendien was het christendom zeker tot de zevende eeuw beperkt tot de steden; het platteland bleef grotendeels ongekerstend.[3]

Vanaf eind 7e eeuw trachtten uit Engeland en Ierland afkomstige missionarissen zoals Bonifatius, Lebuïnus, Liudger, Plechelmus, Willehad en vooral Willibrord de bewoners van de gebieden ten noorden van de grote rivieren te bekeren, met wisselend succes, zoals blijkt uit de (niet altijd even betrouwbare) heiligenlevens die er later over hen zijn geschreven. Naast succesvolle predikingen zijn er ook mislukkingen, zoals de weigering van de Friese heidense koning Radboud om zich door Wulfram te laten dopen, omdat hij door zich te bekeren in de hemel zou komen; Radboud koos voor een hiernamaals met zijn voorouders die zich volgens Wulfram in de hel bevonden. De ijverige Bonifatius die ook trachtte de Friezen te bekeren werd in 754 te Dokkum vermoord. Na de Fries-Frankische oorlogen (ca. 600-793) en Saksenoorlogen (772-804) vallen de Lage Landen allemaal onder het bewind van de christelijke Frankische koningen, die de bewoners niet alleen religieus maar ook politiek wilden onderwerpen. Een belangrijke bron uit die tijd is de Oudsaksische doopgelofte, waarin staat hoe men zijn oude goden (omschreven als "duivels") moet afzweren en de drie-eenheid aannemen. Het duurt echter nog zeker tot 1000 eer alle "heidense" inwoners ook daadwerkelijk - te vuur en te zwaard - gekerstend zijn en de Friese en Saksische religies zijn uitgestorven, hoewel elementen werden overgenomen in de christelijke godsdienst.

De eeuwen daarna is het christendom de enige godsdienst in de Lage Landen. Het religieuze leven was alomtegenwoordig in de middeleeuwse samenleving. Belangrijke abdijen zoals Rolduc, Susteren, Sint-Odiliënberg en Egmond hadden een enorme invloed op het platteland. In de christelijke centra Utrecht en Maastricht waren machtige kapittels gevestigd. Vanaf de 13e eeuw vestigden zich in veel steden klooster- en ridderorden, zoals franciscanen, dominicanen en ridders van de Duitse Orde. Gedreven door vroomheid, maar ook om andere redenen, namen velen in de 12e en 13e eeuw deel aan de kruistochten naar het Heilig Land (zie onder andere Friese deelname aan de Kruistochten).[4] Waar er in rechtszaken tot in de 12e eeuw nog volksgerichten bestonden die veelal middels godsoordelen iemands schuld of onschuld vaststelden, legden de kerkelijke en wereldlijke machten in de loop van de 12e eeuw steeds meer hun beslag op de rechtspraak: de kerk bepaalde de regels (met name door het Vierde Lateraans Concilie in 1215) en de vorsten handhaafden de orde. Aan het eind van de middeleeuwen zorgde de Moderne Devotie (onder anderen Geert Grote en Thomas a Kempis) voor geestelijke vernieuwing, maar pas onder invloed van het humanisme (onder anderen Erasmus) veranderde het wereldbeeld fundamenteel, en verschoof van een theocentrische naar een antropocentrische wereldbeschouwing.

Vroegmoderne tijd

De Reformatie leidde in de Noordelijke Nederlanden, zoals in veel andere gebieden van Europa, tot veel bloedvergieten, zowel door terechtstellingen van vermeende ketters, als ten gevolge van godsdienstoorlogen. De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) was deels een conflict tussen katholieken en protestanten (in Nederland vooral calvinisten), die uiteindelijk leidde tot een splitsing van de Habsburgse Nederlanden in een overwegend protestantse Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de uniform katholieke Spaanse Nederlanden. Hoewel in de Noordelijke Nederlanden vanaf 1579 de Nederduitse Gereformeerde Kerk (later Nederlandse Hervormde Kerk) ten opzichte van andere kerken publiekelijk werd bevoordeeld, is deze kerk nooit een staatskerk geworden. Sinds 1580 was de publieke uitoefening van de roomse eredienst in de onder het gezag van de Staten-Generaal staande gebieden officieel verboden. Het pauselijk gezag en de bisschoppelijke hiërarchie werden er niet erkend, evenmin als de kerkelijke herindeling van 1579 naar aanleiding van de pauselijke bul Super universas. Voor de katholieke kerk was 'Holland' een missiegebied. In Staats-Brabant en de andere generaliteitslanden was de kerkelijke situatie gecompliceerder en werd het katholicisme oogluikend toegestaan. In de tweeherige stad Maastricht hadden katholieken en protestanten gelijke rechten. In de gebiedsdelen die direct onder het gezag van het Heilige Roomse Rijk vielen (zoals de Gulikse gebieden, het rijksgraafschap Wittem en het abdijvorstendom Thorn) was het katholicisme de enige toegestane godsdienst. Hoewel katholieken, evenals Joden, Lutheranen en andere denominaties, in de Hollandse Republiek tot 1796 werden behandeld als tweederangsburgers, werden ze na het Twaalfjarig Bestand niet langer vervolgd en werd hun bestaan in de marge van de samenleving wel getolereerd.

De zielenvisserij, Adriaen Pietersz. van de Venne, 1614.
Allegorie op de ijver van de religies tijdens het Twaalfjarig Bestand. De rivier tekent de vanaf nu duidelijke scheiding tussen noord en zuid. Links de protestanten met onder anderen de prinsen Maurits en Frederik Hendrik. Op de voorgrond vissen de protestanten; hun netten zijn gemerkt met Fides, Spes en Caritas. Rechts de katholieken met aartshertogen Albrecht en Isabella, Spinola en paus Paulus V gedragen door kardinalen. Een bisschop met zijn priesters vist in het katholieke bootje naar mensen.

Een belangrijke gebeurtenis voor calvinisten was de Synode van Dordrecht (1618-1619), waar een hoogopgelopen tussen Arminius' remonstranten en Gomarus' contraremonstranten over de predestinatie werd beslist in het voordeel van de laatsten. De controverse had bijna geleid tot een burgeroorlog doordat het een politieke tint kreeg toen de grote twee leiders van de Republiek Johan van Oldenbarneveldt en Maurits van Oranje zich ermee bemoeiden; de remonstrantse van Oldenbarneveldt verloor en werd ervoor onthoofd. Voorts werd op de Synode besloten tot de ontwikkeling van de Statenvertaling (gereed in 1637), zodat de Bijbel voortaan in het Nederlands kon worden gelezen.

Protestanten en katholieken woonden hoofdzakelijk gescheiden van elkaar. De grens tussen de protestantse en katholieke gebieden liep dwars door Nederland van zuidwest naar oost: door Zeeuws-Vlaanderen, het westen en noorden van Noord-Brabant, het zuiden en oosten van Gelderland en door Twente. De gebieden ten zuiden en oosten van die denkbeeldige grens waren katholiek, de gebieden ten noorden en westen ervan waren protestants. Vooral in de westelijke provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht waren er echter ook een aantal katholieke en gemengde gebieden; bijvoorbeeld woonden er vroeger in het dichtbevolkte Noord-Holland meer katholieken dan in Noord-Brabant.

De in vergelijking met het omringende buitenland grote tolerantie ten opzichte van andere godsdiensten trok vanaf de 17e eeuw ook een groot aantal kleine (vooral protestants-christelijke) kerkgenootschappen aan, die elders streng vervolgd werden. Vooral de herroeping van het Edict van Nantes in 1685 en het Salzburger Emigrationspatent in 1731 zorgden voor een sterke inwijking van respectievelijk Franse hugenoten en Zuid-Duitse lutheranen. René Descartes vond in de Republiek een veilig heenkomen, en ook de filosofen Baruch Spinoza en Adriaen Koerbagh verspreidden hun vernieuwende veelal antiautoritaire en vrijheidsbepleitende wereldbeschouwingen, en maakten (volgens historicus Jonathan Israel) Nederland tot het centrum van de radicale Verlichting. Zij werden fel bestreden door theoloog Gisbertus Voetius, die behoud van de oude geloofsleer pleitte en de calvinistische universitaire theologie in de dagelijkse praktijk trachtte te brengen, en was daarmee een belangrijk voorvechter van de Nadere Reformatie. Voetius kwam vooral in aanvaring met Johannes Coccejus, die meende dat God zijn verbond met de mens steeds veranderde, en dat geboden in het Oude Testament een ander gezag hadden dan die van het Nieuwe Testament, en zodoende hoefde onder meer de zondagsrust niet te worden nageleefd.

Negentiende eeuw

Uit de negentiende-eeuwse volkstellingen blijkt dat er lange tijd sprake was van een protestantse meerderheid en een katholieke minderheid. De verhouding was in 1829 <59,1% hervormden en 39,0% katholieken (het huidige België, dat van 1815 tot 1830/1839 deel uitmaakte van het Koninkrijk der Nederlanden, niet meegerekend), en met 1,8% was er verder een kleine joodse minderheid. Tegen 1899 waren de hervormden hun absolute meerderheid kwijt (48,6%), de katholieken gekrompen naar 35,2%, de van de hervormden afgesplitste gereformeerden bedroegen 8,2%; de overige protestanten (onder wie doopsgezinden, luthersen, remonstranten, apostolischen, baptisten enz.) vormden samen 3,7%, de "onkerkelijken" 2,3%.[5] In de eerste helft van de eeuw verloren de hervormden veel voorrechten op de katholieken, tussen 1806 en 1917 werd de schoolstrijd gevoerd over de gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs, en begonnen aan het eind van de eeuw de secularisering en de verzuiling naar religie of ideologie.

Protestanten

De ontwikkeling van protestantse denominaties in Nederland vanaf 1816 tot 2006. Klik op de afbeelding voor een vergroting.

De Nederduitse Gereformeerde Kerk had haar bevoorrechte positie verloren in de Franse tijd, toen voor het eerst een scheiding van kerk en staat tot stand kwam. In 1816 onderwierp koning Willem I der Nederlanden haar aan een nieuw reglement, en hernoemde haar tot Nederlandse Hervormde Kerk (NHK); dit werd door sommigen gezien als ongewenste staatsinmenging in kerkelijke zaken. Tijdens de Afscheiding van 1834 scheurde een groep behoudende protestanten onder leiding van Hendrik de Cock zich af van de NHK, en noemde zichzelf aanvankelijk "Gereformeerde Kerk". Tot dan toe had "hervormd" en "gereformeerd" hetzelfde betekend, maar nu stonden ze voor hun eigen stroming binnen het Nederlandse protestantisme. De Afscheiding van 1834 was slechts het eerste van vele schismata die zich de volgende 200 jaar zouden afspelen binnen de behoudende vleugel van protestants Nederland.

De orthodox-protestanten begonnen zich in het laatste kwart van de eeuw te verzuilen. Abraham Kuyper ontwikkelde het zogenaamde 'neocalvinisme' als leidraad voor wat hij de "kleyne luyden" noemde. In het kader van de schoolstrijd richtte Kuyper in 1879 Nederlands eerste politieke partij op, de ARP. Hij stelde de antithese op, een politieke strategie die streeft naar samenwerking tussen confessionelen (protestanten en katholieken) om seculieren (liberalen en socialisten) buiten de macht te houden. In 1880 werd door Kuyper en anderen de Vrije Universiteit Amsterdam gesticht, waarbij onderwijs 'vrij' van overheidsbemoeienis kon worden gegeven. De volgende stap van Kuyper en zijn geestverwanten kwam in 1886 met de Doleantie, na de Afscheiding de grootste kerkscheuring in de 19e eeuw, waarbij Kuyper opnieuw een grote groep orthodox-gezinden uit de NHK leidde om de Dolerende Kerk te vormen.

De Dolerenden verzoenden zich in 1892 met het leeuwendeel van de Afgescheidenen (die tegen die tijd alweer enkele schismata en gedeeltelijke verzoeningen achter de rug hadden) in de Gereformeerde Kerken in Nederland. Het totaal aan gereformeerden, die pas sinds 1889 in officiële statistieken werden onderscheiden van de hervormden en 'overige protestanten', bedroeg in 1899 8,2% van de Nederlandse bevolking.[5]

Katholieken

Godsdienstverhoudingen in Nederland, 1849

De instelling van de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) in 1816 was voor de Nederlandse katholieken een tegenslag; zij hadden in de Franse Tijd gelijkheid ten opzichte van hun landgenoten gekregen doordat de Nederduitse Gereformeerde Kerk haar publiekelijk bevoorrechte status verloor. De NHK leek met het reglement weer een quasi-staatskerk te gaan worden en de katholieken weer tweederangsburgers. Dit was al helemaal opmerkelijk omdat in de periode 1815-1830/39 binnen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden de vrijwel volledig katholieke Zuid-Nederlandse (Belgische) bevolking samen met de (Noord-)Nederlandse katholieken de hervormden tot een minderheid maakte: De Katholieken vormden met 62,7% van de totale bevolking in 1830 de absolute meerderheid, terwijl het Hervormde aandeel was gereduceerd tot 21,6%. De omwenteling van 1830, die tegenwoordig vaak de "Belgische" Opstand wordt genoemd, leidde ook in Noord-Nederland onder katholieken tot opstandigheid, waarbij regeringstroepen naar overwegend katholieke streken werden gestuurd om de orde te bewaren, uit vrees dat opstand zich naar het Noorden zou uitbreiden. Doordat de opstand tot het Zuiden beperkt bleef kwam het weer tot een scheiding, en zodoende kwamen de (Noord-)Nederlandse katholieken weer in de minderheidspositie terecht.

Het was door de Grondwetsherziening van 1848 door de liberaal Thorbecke, die bepaalde dat alle godsdiensten voor de staat gelijk waren, dat katholieken maar ook niet-hervormde protestanten en joden voortaan niet meer achtergesteld werden, en het Herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland mogelijk maakte. Met de pauselijke bul Ex Qua Die van 4 maart 1853 werd dit voltooid, maar hier kwam meteen fel protestants verzet tegen in de vorm van de Aprilbeweging, die Nederland een protestants land wilden houden. Koning Willem III had sympathie voor het verzet, weigerde dat op te geven en verbrak daarmee de scheiding van kerk en staat, wat leidde tot de val van het kabinet-Thorbecke. Uiteindelijk werd het herstel toch doorgevoerd en kwam er een Wet op de Kerkgenootschappen, die ten doel had voortaan de godsdienstige gemoederen in Nederland te bedaren.

De volgende decennia stond de katholieke emancipatie in het teken van het streven zowel aan de Heilige Stoel als aan Nederland trouw te zijn; dit ultramontanisme en nationalisme wilde nog weleens botsen. Toen de Kerkelijke Staat werd bedreigd door de Italiaanse legers, hebben naar verhouding bijzonder veel Nederlandse katholieken als Pauselijk Zoeaaf de paus gediend om hun trouw te bewijzen. In het laatste kwart van de 19e eeuw begon langzamerhand de verzuiling vorm te krijgen, en de katholieke zuil is altijd het sterkst te onderscheiden geweest vergeleken met de andere zuilen in Nederland. Vaak wordt de oprichting van de Katholieke Universiteit Nijmegen in 1923 gezien als de kroon op de katholieke emancipatie.

Seculieren

Darwins Oorsprong der soorten zette het denken over de oorsprong van al het leven op zijn kop. Al in 1860 werd zijn boek naar het Nederlands vertaald, hier een vertaling uit 1913.

Tot de Franse Revolutie was het deel van de Nederlandse bevolking dat zijn leven seculier (dat wil zeggen: niet (hoofdzakelijk) religieus) inrichtte miniem. Vanaf de 18e eeuw waren er onder de kleine elite van Verlichtingsfilosofen wel vrijdenkers, en de na komst van de Franse revolutionairen en hun "Bataafse" bondgenoten werden in 1796 veel Verlichtingsideeën als scheiding van kerk in staat in de praktijk gebracht, en alle burgers mochten voortaan vrij hun geloof of gebrek daaraan belijden; joden kregen volwaardig burgerrecht. Vooralsnog, en ook na de Franse tijd, bleef het aantal seculieren beperkt. Het liberalisme kwam als filosofisch-politieke beweging zonder religieuze grondslag voort uit de Verlichting, al waren aanvankelijk verreweg de meeste Nederlandse liberalen naast liberaal ook protestant of katholiek. De vrijdenkersbeweging raakte na 1850 steeds verder georganiseerd, met als succesvolste vereniging De Dageraad.

Een sterk seculier wereldbeeld werd door Karl Marx en Friedrich Engels vanaf 1848 gepropageerd in hun Communistisch Manifest, de grondslag voor het socialisme, waarin zij zich afzetten tegen religie, monarchisme en militarisme, maar vooral tegen kapitalisme, dat sterk opkwam door de Industriële Revolutie. Nederland industrialiseerde echter betrekkelijk laat, en pas aan het eind negentiende eeuw (na 1880) begint de secularisering en komen er onder invloed van met name het socialisme steeds meer onkerkelijken. Vooral de protestanten verliezen in de daaropvolgende decennia veel leden. Dit geldt in het bijzonder voor de Nederlandse Hervormde Kerk, die ook veel leden verliest aan de van deze kerk afgescheiden gereformeerde kerken.

De seculiere ideologieën liberalisme en socialisme waren een product van de modernisering, die werd aangedreven door de snelle voortgang van de wetenschappen. In toenemende mate stelden de nieuwste inzichten traditionele religie in twijfel, met name de evolutietheorie zoals Charles Darwin die 1859 in De oorsprong der soorten formuleerde, die wetenschappelijk bewijs leverde dat de huidige levensvormen zijn voortgekomen van één gemeenschappelijke voorouder en niet afzonderlijk zijn geschapen. Ook de werken van Bijbelvorsers als David Friedrich Strauss met zijn Das Leben Jesu kritisch bearbeitet (1835) en Ernest Renan met zijn La vie de Jésus (1863), die het leven van Jezus Christus historisch-kritisch benaderden en groot deel van de Bijbel daarmee ontkrachtten als wetenschappelijk betrouwbare informatiebron tastten christelijke geloofswaarheden ernstig aan. De werken van Darwin, Strauss, Renan en anderen werden naar het Nederlands vertaald, en kregen bijval van Nederlanders zoals Pieter Harting, Tiberius Cornelis Winkler, Abraham Kuenen en Johannes van Vloten, die ook evolutiebiologie of Bijbelwetenschap bedreven en erover schreven. Aanvankelijk werden de werken van deze geleerden slechts onder een hoogopgeleid publiek gelezen, en hun ideeën vaak verenigbaar met de traditionele godsdiensten geacht, maar dat zou veranderen. In 1899 gaf nog slechts 2,3% van de Nederlanders zich bij de volkstelling op als "onkerkelijk", maar hun aandeel zou daarna gestaag gaan groeien.[5]

Twintigste eeuw

Verzuildheid

De verzuildheid wordt vaak aangeduid als 'verzuiling'. Aan het begin van de 20e eeuw, met als hoogtepunt het Interbellum, was Nederland sterk verzuild geraakt. Iedere grote religieuze of seculiere bevolkingsgroep had haar eigen politieke partij(en), kerk(en), scholen en universiteiten, kranten en radio, en vaak ook sport- of scoutingverenigingen die hoofdzakelijk gescheiden van elkaar leefden, om binnen de eigen gemeenschap met het eigen gedachtegoed te worden opgevoed en naar inzicht van die gemeenschap te leven. Doorgaans worden er vier groepen (zuilen) onderscheiden: de rooms-katholieken (het sterkst georganiseerd), protestanten (weer verdeeld naar hervormden en gereformeerden), socialisten (waaronder communisten, sociaaldemocraten en anarchisten) en liberalen (hoewel zij eigenlijk tegen verzuiling waren, restte hen een soort overgebleven 'liberale/neutrale' zuil). Hoewel joden tendensen tot zuilvorming vertoonden worden zij niet als een aparte zuil beschouwd.[6] Zij liepen wel gelijk op in het seculariseringsproces in Nederland.[7]

Antisemitisme en Jodenvervolging

In de 19e eeuw was in Europa het antisemitisme sterk toegenomen, hetgeen in Rusland tot verschillende pogroms leidde en in West-Europa zich uitte in publieke discriminatie, zoals de beruchte Dreyfusaffaire in Frankrijk.[8] Hoewel er in Nederland ook een traditie van vooroordelen over en discriminatie van Joden bestond, kwam er in de 19e eeuw nog geen virulent politiek antisemitisme op zoals in Duitsland;[9] hoewel Nederlandse Joden vasthielden aan joodse tradities en rituelen, namen ze de religieuze betekenis ervan steeds minder serieus en raakten steeds verder geseculariseerd en geïntegreerd in de Nederlandse samenleving.[10] Toen de Grote Depressie in de jaren 1930 tot hoge werkloosheid onder arbeiders leidde, gaven vooral de opkomende nationaalsocialisten de joden hiervan de schuld . Toen in nazi-Duitsland joden steeds openlijker werden vervolgd, weken velen uit naar Nederland (zo'n 20.000 vanaf 1933[11]). De regering vreesde dat dit het Nederlandse antisemitisme zou versterken en nationaalsocialistische partijen als de NSB en het Zwart Front doen groeien , en besloot de immigratie te beperken . Nadat Duitsland Nederland mei 1940 bezette, werden joden eerst sociaal uitgesloten, daarna opgepakt en gedeporteerd naar concentratiekampen en ten slotte grotendeels (zo'n 73% oftewel 100.000 mensen) door de bezetter uitgemoord.[11] Slechts een kleine groep hielp de Duitsers uit antisemitische overtuiging; een derde groep pleegde verzet door bijvoorbeeld joden te helpen onderduiken met gevaar voor eigen leven. Er bestaat grote variatie in lokale slachtoffer percentages, bijvoorbeeld in Amsterdam is dit percentage 75 terwijl in de steden Utrecht en Tilburg dit respectievelijk 55 en 37 is.[12][13] De overlevingskans was lager in gemeenten waar een sterkere verzuilingsmentaliteit heerste, maar hoger waar kerkelijke netwerken elkaar meer overlapten.[14] Deze laatste bevinding kan verklaard worden doordat leden in een netwerk eerder geneigd zijn om elkaar te helpen. Zo schreef Milo Anstadt in zijn herinneringen over de Tweede Wereldoorlog: ‘je weet hoe het gaat, de ene katholiek stuurt je naar een andere katholiek en de ene hervormde stuurt je naar een andere hervormde’.[15] Welk effect antisemitisme had op lokale overlevingskansen is nog niet geheel duidelijk. Collaborerende politieagenten verlaagden in ieder geval de overlevingskansen van joden.[16] Lokale registraties van joden in 1941 waren in alle gemeenten even goed en snel gedaan en lijken daarmee geen oorzaak te kunnen zijn voor de lokale variatie in overlevingskansen en ook niet voor het slechtere Nederlandse overlevingspercentage in vergelijking met andere door Nazi-Duitsland bezette landen.[17] Toen na de oorlog bleek dat slechts 20.000 van de 140.000 joden in 1940 de vervolgingen hadden overleefd,[11] bracht dat onder de Nederlandse bevolking een schok van afschuw en schuldgevoel , een felle roep om religieuze tolerantie en sympathie voor de stichting van een Joodse staat in Palestina (zionisme) teweeg . Veel joden hadden na de oorlog geen vertrouwen meer in Nederlandse garanties voor hun veiligheid en emigreerden, mede onder invloed van het zionisme, naar Israël.[18]

Doorbraak of herzuiling?

Na de oorlog trachtte de Nederlandse Volksbeweging de doorbraakgedachte te verwezenlijken, dat wil zeggen het doorbreken van de katholieke, protestantse, socialistische en liberale zuilen en te komen tot een brede progressieve politieke partij. Hieruit kwam de Partij van de Arbeid (PvdA) voort, waarin vooraanstaande Nederlanders van alle stromingen waren vertegenwoordigd. De verwachte doorbraak kwam er echter niet: vooral de rooms-katholieke kerk trachtte snel na de bevrijding de oude geloofsgemeenschap weer op te bouwen en haar leden weer aan zich te binden, de zogenaamde herzuiling. De bijbehorende Katholieke Volkspartij (KVP) won de verkiezingen van 1946 van de PvdA, en ook de heropgerichte ARP en CHU lokten de protestantse kiezers weg van de gedroomde doorbraak. Als de twee grootste partijen vormden de KVP en PvdA van 1945 tot 1958 brede rooms-rode coalities, soms samen met de kleinere ARP, CHU of de liberale VVD (1945-'46 VDB).

Toch bleek vooral onder de Nederlandse katholieken een steeds grotere neiging om zich niet aan de strenge sociale regels van de zuil te houden.[19] De viering van Honderd jaar Kromstaf in 1953 (het eeuwfeest van het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie) moest de Nederlandse katholieken groepsvertrouwen geven naar binnen en buiten toe. Maar onlangs de daar door kardinaal de Jong gedane oproep om één te blijven, oefenden vooral socialistische ideeën hun invloed op veel katholieke Nederlanders uit om zich niet strikt naar de kerkregels te gedragen. In reactie hierop verscheen het Bisschoppelijk mandement van 1954, waarin de bisschoppen het lidmaatschap van socialistische organisaties verboden: men behoorde zich binnen de eigen zuil aan te sluiten bij een katholieke organisatie. Het Mandement had vooral een averechts effect, omdat men het als belerend en krampachtig ervoer en zich gehinderd voelde in zijn keuzevrijheid. De katholieke zuil begon steeds grotere scheuren te vertonen en stortte ten slotte eind jaren 60 in, evenals de andere, minder sterk afgebakende zuilen.

Ontkerkelijking en diversifiëring

Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965), dat streefde naar aggiornamento (het 'bij de tijd brengen' van het geloof) en ressourcement ('herbronning'), bracht belangrijke hervormingen voor katholieken wereldwijd, vooral gericht op een actievere rol voor de leken. Zo werd de volkstaal in plaats van het Latijn ingesteld in de liturgie, stond de priester voortaan met zijn gezicht in plaats van zijn rug naar de kerkgangers, en werd toenadering gezocht tot andere christelijke en niet-christelijke stromingen. De meningen waren verdeeld over de hervormingen: gingen ze te ver, niet ver genoeg of waren ze precies goed? In Nederland volgde het Pastoraal Concilie (1966-1970), om te bepalen hoe de Vaticaanse hervormingen moesten worden toegepast in de Nederlandse Kerkprovincie; er werd gesproken over onder andere kerkelijke gezagsuitoefening, missie, ontwikkelingssamenwerking, christelijke ethische levenshouding, huwelijk en gezin, ruimte voor jeugd, hedendaagse geloofsbeleving, zich vernieuwende geloofspraktijk, secularisatie, religieuzen, functionering van kerkelijk ambt, eenheid van christenen, verhouding tussen joden en christenen en bevordering van vredesmentaliteit.[20] Deze unieke gebeurtenis werd via de media gevolgd door katholieken wereldwijd.[21] Het meest radicale voorstel gedaan door het Pastoraal Concilie, de afschaffing van het celibaat, werd uiteindelijk door het Vaticaan geweigerd.

Het belang van de oecumene en de wens voor meer eenheid binnen de christelijke kerken nam toe, ook bij de protestanten. In 1961 werd de Groep van Achttien opgericht die streefde naar het ongedaan maken van verscheidene protestantse kerkscheuringen. Dit resulteerde in 2004 in de oprichting van de Protestantse Kerk in Nederland, een fusie tussen de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland (verreweg het grootste gereformeerde kerkgenootschap) en de kleine Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden. Tegelijkertijd introduceerden moderne theologen nieuwe zienswijzen op het traditionele geloof, zoals de invloedrijke gereformeerde Harry Kuitert, volgens wie God een menselijke constructie is, die is uitgevonden om het leven van zin te voorzien. Anderzijds zetten behoudende protestanten zich in om de secularisering tegen te gaan, zoals de Evangelische Omroep.

De ontzuiling of deconfessionalisering, duidelijk zichtbaar vanaf begin jaren zestig en in de jaren zeventig op een hoogtepunt, leidde tot een ontkerkelijkingsgolf, die ook in de tot dan hechte katholieke gemeenschap doorwerkt. De God is dood-gedachte was uitzonderlijk sterk tijdens de internationale studentenopstanden in mei 1968, die in zich Nederland vooral in Amsterdam en Nijmegen manifesteerden. De grenzen tussen de geloofs- en levensbeschouwelijke gemeenschappen, die door de verzuiling en de ruimtelijke scheiding vrij strak waren, verdwenen langzaam. In dezelfde periode kwamen er met de instroom van grote groepen immigranten verschillende 'uitheemse' religies het land binnen, zoals de islam, het hindoeïsme en het boeddhisme. Deze nieuwe religies concentreren zich vooral in de grote steden.

Recente ontwikkelingen

SGP-stemmers per gemeente (2003), indicatie van de Bijbelgordel. In deze streek wonen de meest behoudende protestantse christenen en gaat de secularisering het langzaamst.[22]

Het SCP bracht in september 2006 een studie uit onder de titel: Godsdienstige veranderingen in Nederland. Het blijkt dat sedert de jaren 1960 het aantal kerkgangers in Nederland drastisch is gedaald. In het jaar 2000 was 62% van de Nederlanders niet verbonden met een of andere religie. Dit percentage loopt in 2020 naar verwachting op tot 72%. In dit onderzoek uit 2006 voorspelde men verder nog dat de islam jaarlijks zou blijven groeien. In 2000 was 5% van de Nederlanders islamitisch, en volgens het rapport zou dit toenemen tot zo'n 8% in 2020. Echter door een latere (in 2007) herziening van de CBS definitie betreffende wie wel of niet moslim is is dit niet uitgekomen.

De religieuze beleving is vergeleken met vijftig jaar geleden zeer sterk afgenomen: dopen, trouwen in de kerk en het wekelijkse kerkbezoek zijn iets van vroeger, ook voor hen die aangeven gelovig te zijn in de CBS steekproeven. Vooral de verplichting tot zondags kerkbezoek wordt niet meer gevoeld, het kerkbezoek in Nederland is beduidend minder dan 10%. Een uitzondering op deze ontwikkelingen vormen de orthodoxe christelijke gelovigen, voor wie godsdienst inclusief de zondagsplicht voor velen nog steeds een centrale plaats inneemt in het leven. Echter in deze laatste groep neemt het aantal keren dat men op een zondag naar de kerk gaat wel af. Verschillende kerken zijn al gestopt met het organiseren van een derde zondagse kerkdienst.[23]

De secularisering heeft de persoonlijke religieuze affiliatie van de Nederlanders behoorlijk veranderd en vooral vager gemaakt. Na een periode van 'randkerkelijkheid' is de lijn tussen kerkgang en geloof niet meer helder te trekken: er bevinden zich ongelovigen binnen de kerk die uit gemeenschapszin of om andere redenen diensten blijven bezoeken, gelovigen buiten de kerk die afstand nemen van het "instituut kerk", vrijzinnigen binnen de kerk die slechts een deel van dogma's, opvattingen en rituelen volgen, en ten slotte mensen die de kerk (en het geloof) hebben verlaten, maar er nog een warme band mee voelen en/of zich er vaak nog mee associëren (bijvoorbeeld mensen die zich 'cultuurkatholiek' noemen).[24] Bovendien zijn er 'gradaties' waarin men kan geloven (theïsme; 2007: 24%, 2015: 17%),(agnosticisme; 2007: 26%, 2015: 31%) en (atheïsme; 2007: 14%, 2015: 25%); sommige Nederlanders zeggen te geloven in 'iets' (ietsisme; 2007: 36%, 2015: 27%).[25][26]

Een onderzoek door de VU Amsterdam en Radboud universiteit in 2016 gaf aan dat 67.8% van de Nederlanders onkerkelijk is.[27] Negenenvijftig procent bezoekt nooit een kerkdienst. Van alle ondervraagden noemt ongeveer een kwart zich atheïst, dat is een stijging van 10% ten opzichte van eenzelfde onderzoek uit 2006.[28]

Statistieken van het CBS

Volgens steekproeven van het Centraal Bureau van de Statistiek gaf in 2014 49 procent van de volwassen bevolking (ouder dan 18 jaar) aan niet-godsdienstig te zijn. Dit is een stijging van 3 procentpunt ten opzichte van 2010. 24 Procent van de volwassen gaf aan katholiek te zijn een daling met 3 procent ten opzichte van 2010. 16 procent beschouwde zich protestant (hervormd, gereformeerd of PKN), 5 procent beschouwde zich als Islamiet en 6 procent rekende zich tot een andere religie (hindoes, boeddhisten, joden etc.).[29]

Sommigen beschouwen de statistieken van het CBS als rommelig en onjuist doordat met betrekking tot protestanten de categorieën "gereformeerd", "hervormd" en "PKN" gehanteerd worden. Binnen de PKN zijn er echter meerdere typen kerkgemeenten, waaronder gereformeerd en hervormd. Bovendien zijn er aanwijzingen dat bevindelijk-gereformeerden zich tot de categorie "overig" rekenen omdat ze zich in geen van deze drie categorieën willen plaatsen[30].

Godsdienstige gezindten in Nederland in % bij POLS
Jaar Hervormd Gereform. Prot. Kerk R-katholiek Overig[31] Moslims[32] Geen
1975 23 10 - 38 3 - 26
1980 21 9 - 38 5 - 26
1990 17 8 - 33 5 - 38
2000 14 7 - 32 8 - 41
2010[33] 8 4 6 28 6 4 45
2014 7 3 6 24 6 5 49
2017[34] 6 3 6 24 6 5 51
2018[34] 6 3 6 22 5 5 53
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek

De gegevens tot 1971 zijn afkomstig uit de tienjaarlijkse volkstellingen, de schattingen na 1971 zijn afkomstig uit het POLS van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Dit is een jaarlijkse representatief geachte enquête over de leefsituatie van de bevolking, waarvoor elk jaar zo'n tienduizend mensen worden ondervraagd, onder meer over kerkelijkheid. Hierbij worden de non-response antwoorden genegeerd. Ongeveer een derde van de ondervraagden geeft geen antwoord op de vraag welke religie/godsdienst men heeft.

Het CBS staat tamelijk alleen met veel hogere kerkelijkheids getallen.[35]

Historisch verloop nationaal

Godsdienstige gezindten in Nederland bij de volkstelling
Volkstelling Calvinistisch Overig protestants Katholiek Andere godsdiensten
Jaar Nederl.-
hervormd
Gerefor-
meerd
Remon-
strants
Luthers Doops-
gezind
Overig Rooms-
katholiek
Oud-
katholiek
Israël.
(joods)
Islam. Overig /
onbekend
Geen
gezindte
Totaal
1809 55,5%[36] zie Overig 38,1% zie Overig 6,4% 0,0% 100,0%
01-01-1830 1.544.888
59,1%
1.019.108
39,0%
46.397
1,8%
- 3.094
0,1%
2.613.487
100,0%
01-01-1840 1.704.275
59,6%
1.100.616
38,5%
52.245
1,8%
- 3.314
0,1%
2.860.559
100,0%
19-11-1849 1.676.682
54,8%
40.308
1,3%
4.909
0,2%
62.537
2,0%
38.575
1,3%
1.849
0,1%
1.166.256
38,2%
5.668
0,2%
58.626
1,9%
- 1.469
0,0%
3.056.879
100,0%
31-12-1859 1.817.996
55,2%
65.520
2,0%
5.270
0,2%
64.140
1,9%
41.815
1,3%
1.434
0,0%
1.225.171
37,2%
5.337
0,2%
63.427
1,9%
- 3.467
0,1%
3.309.128
100,0%
01-12-1869 1.967.110
55,0%
107.123
3,0%
5.486
0,2%
68.067
1,9%
44.227
1,2%
1.268
0,0%
1.307.765
36,5%
5.287
0,1%
68.003
1,9%
- 5.193
0,1%
3.579.529
100,0%
31-12-1879 2.196.599
54,7%
139.903
3,5%
9.678
0,2%
71.815
1,8%
50.705
1,3%
3.992
0,1%
1.439.137
35,9%
6.251
0,2%
81.693
2,0%
49
0,0%
618
0,0%
12.253
0,3%
4.012.693
100,0%
31-12-1889 2.204.948
48,9%
370.268
8,2%
14.889
0,3%
83.879
1,9%
53.572
1,2%
vanaf hier:
zie Overig
1.596.482
35,4%
7.687
0,2%
97.324
2,2%
47
0,0%
16.234
0,4%
66.085
1,5%
4.511.415
100,0%
31-12-1899 2.480.878
48,6%
415.758
8,1%
20.807
0,4%
92.897
1,8%
57.789
1,1%
- 1.790.161
35,1%
8.754
0,2%
103.988
2,0%
- 17.926
0,4%
115.179
2,3%
5.104.137
100,0%
31-12-1909 2.597.921
44,3%
567.439
9,7%
27.450
0,5%
97.700
1,7%
64.245
1,1%
- 2.053.021
35,0%
10.082
0,2%
106.409
1,8%
54
0,0%
42.894
0,7%
290.960
5,0%
5.858.175
100,0%
31-12-1920 2.835.595
41,3%
655.370
9,5%
31.215
0,5%
102.492
1,5%
67.769
1,0%
- 2.444.583
35,6%
10.461
0,2%
115.223
1,7%
- 68.892
1,0%
533.714
7,8%
6.865.314
100,0%
31-12-1930 2.744.288
34,6%
742.189
9,4%
29.719
0,4%
90.267
1,1%
62.012
0,8%
- 2.890.022
36,4%
10.182
0,1%
111.917
1,4%
- 110.576
1,4%
1.144.393
14,4%
7.935.565
100,0%
31-05-1947 2.962.906
30,8%
935.956
9,7%
40.044
0,4%
69.526
0,7%
67.420
0,7%
- 3.703.572
38,5%
11.360
0,1%
14.346
0,1%
- 179.155
1,9%
1.641.214
17,1%
9.625.499
100,0%
31-05-1960 3.243.519
28,3%
1.068.600
9,3%
38.609
0,3%
67.112
0,6%
62.928
0,5%
192.344
1,7%
4.634.478
40,4%
10.584
0,1%
14.503
0,1%
1.399
0,0%
25.653
0,2%
2.102.235
18,3%
11.461.964
100,0%
28-02-1971 3.077.070
23,6%
1.225.030
9,4%
25.755
0,2%
40.700
0,3%
43.345
0,3%
270.435
2,1%
5.273.665
40,4%
8.015
0,1%
4.835
0,0%
53.975
0,4%
35.760
0,3%
3.078.645
23,6%
13.060.115
100,0%
Bronnen:
- www.volkstellingen.nl
- Knippenberg, H. (1992): De Religieuze Kaart van Nederland. Assen: Koninklijke Van Gorcum

Historisch verloop regionaal

Godsdienstige gezindten per provincie in percentages van de bevolking
Volkstelling 1809 Volkstelling 1899 Volkstelling 1971 Steekproef 2002/2003
ProvincieNHKRKKOverigGeenNHKGerefRKKOverigGeenNHKGerefRKKOverigGeenNHKGerefRKKOverigMoslimsGeen
Groningen8786-661676428167539131565259
Friesland82990601876730228931181886248
Drenthe9712-75136314213109272313104249
Flevoland--------------1012145653
Overijssel62343-59927413183210202010274435
Gelderland62362-565363135638714228283435
Utrecht56395-5483341298311123168214744
Noord-Holland5426200466271741563094174203858
Zuid-Holland722350609245230824929167185846
Zeeland782020581125313811276132412214236
Noord-Brabant12881092881062853542641424
Limburg1981-10981031924311781415
NEDERLAND55,538,16,40,048,48,135,16,12,323,59,440,43,123,6137303641
Bronnen:
- Centraal Bureau voor de Statistiek
- Knippenberg, H. (1992): De Religieuze Kaart van Nederland. Assen: Koninklijke Van Gorcum.
-

Iets meer dan de helft van de Nederlandse bevolking was nog lid van een christelijke kerk volgens de meest recente beschikbare regionale (2002/2003) steekproef van het CBS. Volgens de meest recente cijfers van het CBS is het aantal Nederlanders zonder religie sindsdien verder toegenomen naar 44%. In 2002, 2003 was in drie noordelijke provincies een meerderheid niet gelovig, terwijl in de twee zuidelijke provincies (Noord-Brabant en Limburg) katholieken in de meerderheid waren.

Statistieken: ledenregistratie

De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid publiceerde in het in december 2006 verschenen rapport Geloven in het publieke domein[37] een zeer uitgebreid overzicht van de ledenaantallen van de verschillende religies in Nederland per eind 2005 met voor zover bekend een onderverdeling naar de verschillende geloofsgemeenschappen (met een ledenaantal groter dan 10.000). Volgens het rapport van de WRR telde Nederland aan het eind van 2005 circa 7,132 miljoen christenen (circa 40 procent van de bevolking) en circa 944.000 moslims (5,5 procent van de bevolking). Daarnaast waren en nog een paar kleinere geloofsgemeenschappen (hindoes, boeddhisten, joden). De grootste groep zijn diegenen zonder religie (circa 53% van de Nederlandse bevolking).

Onderstaande gegevens over ledentallen van de verschillende religieuze groeperingen zijn voor het jaar 2005 ontleend aan bovengenoemd rapport en aangevuld (voor kleinere genootschappen met cijfers van deze genootschappen zelf) en voor zover bekend aangevuld met meer recente cijfers wederom zoals gerapporteerd door de verschillende geloofsgemeenschappen. Voor het jaar 2010 wordt gebruikgemaakt van een KASKI-overzicht voor het jaar 2010[38]

Zoals de tabel laat zien rapporteren bijna alle christelijke groeperingen hetzij een afname van het aantal leden of een nagenoeg gelijkblijvend ledenaantal, uitgezonderd een aantal bevindelijk gereformeerde kerken, met als grootste groeier de Gereformeerde Gemeenten in Nederland die (gemeten naar haar grootte) een sterke groei vertoont. Echter met name door het verlies aan leden van de twee grote kerken, dat zijn het Rooms-Katholiek Kerkgenootschap in Nederland met een ledenverlies van meer dan 300 duizend leden tussen eind 2005 en eind 2010 en de Protestantse Kerk in Nederland met een ledenverlies van ruim 150 duizend leden neemt het aantal christenen in Nederland af, van circa 7,132 miljoen (44%) per eind 2005 naar 6,861 miljoen[39] per eind 2010.

Ledentallen van de verschillende religieuze groeperingen
NaamMeest recente aantal leden In jaar Aantal leden per eind 2005 (WRR)[37]
CHRISTENDOM± 6.861.000 (41%)[40] 2010± 7.132.000 (44%)
Katholicisme± 3.871.0002014± 4.413.000
Rooms-katholiek Kerkgenootschap in Nederland3.865.290[41]2014± 4.406.000
Oud-Katholieke Kerk van Nederland4.819[41]20145.981
Vrij-Katholieke Kerk in Nederland440[41]2014800
Onafhankelijk (Oud-)Rooms-Katholieke Kerk± 500
Gereformeerd protestantisme en lutheranisme± 2.250.000 2010± 2.400.000
Protestantse Kerk in Nederland 1.870.006[41]2014± 1.944.000
Gereformeerde Kerken vrijgemaakt124.260[42]okt 2009125.970
Gereformeerde Gemeenten105.784[43]2011103.272
Christelijke Gereformeerde Kerken74.448[44]201174.853
Hersteld Hervormde Kerk57.730[45]2012± 70.000

[46][47]

Nederlands Gereformeerde Kerken33.030[48]201132.250
Gereformeerde Gemeenten in Nederland23.987[49] 201221.708
Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland± 18.500[50]± 18.000
Vrije (oud) Gereformeerde Gemeenten± 5.000[50]± 5.000
Voortgezette Gereformeerde Kerken in Nederland2.922[51]2010± 3.000
Gereformeerde Gemeenten in Nederland (buiten verband)± 1.500[52]mei 2010± 3.000
Gereformeerde Kerken in Nederland (hersteld)± 1.500
Evangelische christenen en Pinksterbeweging± 192.0002010± 140.000
Vrije pinkstergemeenten± 47.500
Verenigde Pinkster- en Evangeliegemeenten± 26.000[53]201121.255
Evangelische Broedergemeente[54]± 15.000
Unie van Baptistengemeenten10.889[50]201011.109
Leger des Heils9.689[41]20146.500
Bond van Vrije Evangelische Gemeenten5.717
Zevendedagsadventisten± 5.000[55] 2010± 5.000
CAMA Nederland± 5.000
Broederschap van Baptistengemeenten± 4.200
Johan Maasbach Wereld Zending± 4.000
Rafaël Nederland± 3.500
Bethel Pinksterkerk Nederland± 2.500
Evangelie Gemeente De Deur2.500
Victory Outreach Kerken Nederland2.000
Kerk van de Nazarener1.800
Volle Evangelie Bethel Kerk1.300
Bethel Pentecostal Temple Fellowship Nederland1.300
Capitol Worship Centre900
Newfrontiers Nederland800
Overige christelijke kerkgenootschappen± 166.000 2010± 195.000
Anglicaanse Kerk± 30.000[56]2012± 33.000
Jehova's getuigen29.292[57] 201230.728
Oosters-orthodoxe kerken± 30.000
Geredja Indjili Maluku25.0002011± 25.000
Apostolisch Genootschap± 16.597[50]2010± 19.000
Nieuw-Apostolische Kerk in Nederland9.842[41]201411.856
Vergadering van gelovigen± 10.000
Algemene Doopsgezinde Sociëteit8.851[41]20149.192
Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen± 7.500
Remonstrantse Broederschap5.701[58][59]20104.581 (exclusief zgn. vrienden)[37]
Vrijzinnige Geloofsgemeenschap NPB4.385[60]20105.258
Overige Molukse kerkgenootschappen± 5.000
Christelijke Gemeente Nederland± 2.500
Genootschap der Vrienden± 200
ISLAM± 825.000 (4,9%)2012± 944.000 (5,5%)
Marokkaanse moslims± 327.0002012± 260.000
Turkse moslims± 325.0002012± 325.000
Indonesische moslims7.000
Afghaanse moslims± 31.000
Iraakse moslims± 27.000
Nederlandse moslims± 12.000
Overige moslimgroepen155.000
HINDOEÏSME±150.0002010± 100.000
BOEDDHISME±50.000[61]okt 2014± 170.000
JODENDOM± 43.000
Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap5.000
Nederlands Verbond voor Progressief Jodendom3.500
Portugees-Israëlietisch Kerkgenootschap600
Masorti Nederland100
Beth Hagidush85
BAHÁ'Í-GELOOF± 1.3002001[62]
SIKHISME± 12.0002001
Bronnen:
- Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid,
Geloven in het publieke domein: verkenningen van een dubbele transformatie (2006). Amsterdam University Press.[37]
- Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut (KASKI - www.kaski.ru.nl)
- SILA (www.sila.nl)
- CBS (www.cbs.nl)
- Nederlandse kranten en eigen opgave kerkgenootschappen

Overige statistieken

De Dom van Utrecht en de Buurkerk, oorspronkelijk katholiek, sinds 1580 beide protestants.
De katholieke Catharijnekerk, kathedraal van het aartsbisdom Utrecht.
De Mevlana-moskee in Rotterdam.
Kerkgebouw Gereformeerde Gemeente in Ned. te Opheusden. Voorbeeld van een nieuw groot kerkgebouw van de laatste jaren. 2.850 zitplaatsen

Kerksheid

De statistieken over kerksheid of mate van kerkbezoek zijn net als de kerkelijkheidsstatistieken gebaseerd op wat mensen zelf aangeven over de regelmaat van hun kerkbezoek. Deze gegevens zijn afkomstig uit het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) van het CBS.

Als kerks wordt beschouwd iedereen die eenmaal per maand of vaker een kerk- of andere levensbeschouwelijke dienst bezoekt. De gegeven percentages verhouden zich tot de totale bevolking.

Kerksheid in Nederland in % bij CBS-onderzoek
Jaar Hervormd Gereform. Prot. Kerk R-katholiek Overig (moslims, hindoes , etc) Totaal
1971 8 7 - 20 2 37
1975 8 8 - 20 3 39
1980 8 7 - 20 3 38
1985 7 7 - 16 3 33
1990 6 6 - 13 3 28
1995 5 4 - 11 4 24
2000 5 5 - 9 4 23
2004 3 3 [63] 2 7 4 19
2009 2 2 4 5 4 17
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek

De katholieke kerk telde in 2016 173.500 kerkgangers die vaker dan 1× per maand de kerk bezoeken, een halvering sinds 2004.[64][65]

Voorgangers

Aantallen leden en voorgangers van de verschillende godsdiensten en religieuze gemeenschappen op grond van de verouderde (2006) echter meest recente overzicht, voor rooms-katholieke kerk recente 2009 cijfers toegevoegd
NaamLedenVoorgangers
CHRISTENDOM
Rooms-Katholiek Kerkgenootschap in Nederland4.212.0001.080 (2009)
Protestantse Kerk in Nederland1.944.0002.173
Orthodox-gereformeerde kerken238.000541
Bevindelijk-gereformeerde kerken235.000117
Evangelische en pinksterkerken148.000?
Vrijzinnige kerken19.000177
Overige kerkgenootschappen156.000?
ISLAM
Turkse moslims325.000245
Marokkaanse moslims260.000150
Overige moslims265.00058
OVERIGE RELIGIES
Hindoeïsme100.000250
Jodendom43.00026
Bron: Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut (KASKI)

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.