zak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zak    (hulp, bestand)
  • IPA: /zɑk/
Woordafbreking
  • zak
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘scheldwoord: onaangename vent’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1]
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verpakkingsmiddel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zak zakken
verkleinwoord zakje zakjes

Zelfstandig naamwoord

zak m

  1. slappe, vormeloze tas
    • Stop die oude rommel maar in een zak. 
  1. een plek in kleding waarin kleine spullen kunnen worden meegedragen
    • Waarom hou je dat potlood de hele tijd in je hand, waarom stop je hem niet in je zak? 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Iemand de zak geven
iemand ontslaan
  • In zak en as zitten
niet meer weten wat te doen in een troosteloze situatie
  • In zijn zak hebben
iemand goed kennen ofwel: iets helemaal begrijpen ofwel: iets voor mekaar hebben
  • In zijn zak steken
geen antwoord meer weten ofwel: het met een antwoord moeten doen
  • Met pak en zak (gaan)
met veel bagage gaan
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
zakken

zak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zakken
    • Ik zak. 
  2. gebiedende wijs van zakken
    • Zak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zakken
    • Zak je? 

Gangbaarheid

  • Het woord zak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.