zak
Nederlands
Woordafbreking
- zak
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘scheldwoord: onaangename vent’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1]
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verpakkingsmiddel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zak | zakken |
verkleinwoord | zakje | zakjes |
Zelfstandig naamwoord
zak m
- slappe, vormeloze tas
- Stop die oude rommel maar in een zak.
- een plek in kleding waarin kleine spullen kunnen worden meegedragen
- Waarom hou je dat potlood de hele tijd in je hand, waarom stop je hem niet in je zak?
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- De zak krijgen
- een kat in de zak kopen
- Iemand de zak geven
iemand ontslaan
- In zak en as zitten
niet meer weten wat te doen in een troosteloze situatie
- In zijn zak hebben
iemand goed kennen ofwel: iets helemaal begrijpen ofwel: iets voor mekaar hebben
- In zijn zak steken
geen antwoord meer weten ofwel: het met een antwoord moeten doen
- Met pak en zak (gaan)
met veel bagage gaan
Vertalingen
1. slappe, vormeloze tas
|
|
2. een plek in kleding waarin kleine spullen kunnen worden meegedragen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zakken |
zak
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zakken
- Ik zak.
- gebiedende wijs van zakken
- Zak!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zakken
- Zak je?
Gangbaarheid
- Het woord zak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zak' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.