zakdoek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zakdoek    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzɑgduk/
Woordafbreking
  • zak·doek
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘doek om de neus in te snuiten’ voor het eerst aangetroffen in 1775 [1]
  • samenstelling van  zak   en  doek  
enkelvoud meervoud
naamwoord zakdoek zakdoeken
verkleinwoord zakdoekje zakdoekjes

Zelfstandig naamwoord

zakdoek m

  1. een doek om de neus in te snuiten
    • Die vuile zakdoek gebruik ik niet! Die hangt vol snot! 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zakdoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.