mis
Nederlands
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘rooms-katholieke kerkdienst’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
- Van Latijn missa (heenzending), afgeleid van het Latijnse mittere (zenden). Vermoedelijk afgeleid van de laatste woorden van de mis Ite, missa est (ga, het is de heenzending).
Zelfstandig naamwoord
mis v/m
- een godsdienstoefening in de katholieke kerk, een eucharistieviering
- De mis is zojuist begonnen.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- misboek, misdienaar, misdienen, misgewaad, miskelk, miskleed, misoffer, mispaap, miswijn
Uitdrukkingen en gezegden
- Parijs is wel een mis waard.
om een voordeel te behalen bij tegenstanders aansluiten
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
missen |
mis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van missen
- Ik mis.
- gebiedende wijs van missen
- Mis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van missen
- Mis je?
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | mis | misser | mist |
verbogen | misse | missere | miste |
partitief | mis | missers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
mis
- Het is nu goed mis!
Uitdrukkingen en gezegden
- niet mis zijn
zeker zo goed zijn als verwacht mag worden
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- het mis hebben
het bij het verkeerde eind hebben, zich vergissen
- mis zijn
- Niet geschoten, altijd mis.
als je het niet probeert, komt er ook niks van
Gangbaarheid
- Het woord mis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mis' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Frans
Uitspraak
- IPA: /mi/
Werkwoord
mis
- voltooid deelwoord van mettre
Gotisch
enkelvoud | tweevoud | meervoud | |
---|---|---|---|
nominatief | ik | wit | weis |
accusatief | mik | ugkis | uns/unsis |
genitief | meina | ugkis | unsara |
datief | mis | *ugkara | uns/unsis |
Spaans
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbeklemtoond | beklemtoond | onbeklemtoond | beklemtoond | |
bijvoeglijk | bijvoeglijk of zelfstandig |
bijvoeglijk | bijvoeglijk of zelfstandig | |
1e persoon | mi enk mis mv | mío m enk mía v enk míos m mv mías v mv | nuestro m enk nuestra v enk nuestros m mv nuestras v mv | |
2e persoon | tu enk tus mv | tuyo m enk tuya v enk tuyos m mv tuyas v mv | vuestro m enk vuestra v enk vuestros m mv vuestras v mv | |
3e persoon |
su enk sus mv | suyo m enk suya v enk suyos m mv suyas v mv | su enk sus mv | suyo m enk suya v enk suyos m mv suyas v mv |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.