raak
Nederlands
Woordafbreking
- raak
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | raak | raker | raakst |
verbogen | rake | rakere | raakste |
partitief | raaks | rakers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
raak
- zijn doel treffend
- Die kerel deelde rake klappen uit.
- toetreffend, ad rem
- Zij maakt soms de raakste opmerkingen.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
![](../I/m/Wooden_rake.jpg)
raak 1: hark
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | raak | raken |
verkleinwoord | raakje | raakjes |
Zelfstandig naamwoord
raak m
- (gereedschap)(verouderd) soort pook, ijzeren staaf aan het eind haaks omgebogen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
raken |
raak
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raken
- Ik raak.
- gebiedende wijs van raken
- Raak!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raken
- Raak je?
Gangbaarheid
- Het woord raak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'raak' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "raak" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- raak op website: Etymologiebank.nl
- raak op website: Etymologiebank.nl
- raak op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.