mik

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  mik    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • mik
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘brood’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1384 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord mik mikken
verkleinwoord mikje mikjes

Zelfstandig naamwoord

mik

  1. m het mikken, het ergens op richten
  2. v/m (voeding) een zwaar soort brood van in linnen zakjes gekookt ongezift roggemeel
  3. v/m (scheepvaart) deel van een maststrijksysteem waarop de mast in gestreken stand rust
    • In gestreken stand rust de mast in de mik. 
  1. v/m handel, spul, zooi
    • Ik weet niet wat ik met deze mik aanmoet. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: weten van kikken noch mikken
geborgen zijn

Werkwoord

vervoeging van
mikken

mik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mikken
    • Ik mik. 
  2. gebiedende wijs van mikken
    • Mik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mikken
    • Mik je? 

Gangbaarheid

  • Het woord mik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Albanees

Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan het Latijnse amicus.

Zelfstandig naamwoord

mik

  1. vriend


Gotisch

enkelvoud tweevoud meervoud
nominatief ikwitweis
accusatief mikugkisuns/unsis
genitief meinaugkisunsara
datief mis*ugkarauns/unsis

Persoonlijk voornaamwoord

mik

  1. mij (accusatief van de eerste persoon enkelvoud)



Papiamento

Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde wijs onvoltooid
deelwoord
voltooid
deelwoord
mik

-
-
gemik

klasse 4 volledig

Werkwoord

mik

  1. mikken
Schrijfwijzen
  • Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: mek.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.