mik
Nederlands
Woordafbreking
- mik
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘brood’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1384 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mik | mikken |
verkleinwoord | mikje | mikjes |
Zelfstandig naamwoord
mik
- m het mikken, het ergens op richten
- v/m (voeding) een zwaar soort brood van in linnen zakjes gekookt ongezift roggemeel
- v/m (scheepvaart) deel van een maststrijksysteem waarop de mast in gestreken stand rust
- In gestreken stand rust de mast in de mik.
- v/m handel, spul, zooi
- Ik weet niet wat ik met deze mik aanmoet.
Uitdrukkingen en gezegden
- [2]: weten van kikken noch mikken
geborgen zijn
Werkwoord
vervoeging van |
---|
mikken |
mik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mikken
- Ik mik.
- gebiedende wijs van mikken
- Mik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mikken
- Mik je?
Gangbaarheid
- Het woord mik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mik' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen. |
Gotisch
enkelvoud | tweevoud | meervoud | |
---|---|---|---|
nominatief | ik | wit | weis |
accusatief | mik | ugkis | uns/unsis |
genitief | meina | ugkis | unsara |
datief | mis | *ugkara | uns/unsis |
Papiamento
Woordherkomst en -opbouw
- Van het Nederlandse mikken.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs | onvoltooid deelwoord |
voltooid deelwoord |
mik |
- - |
gemik |
klasse 4 | volledig |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.