hol
Nederlands
Woordafbreking
- hol
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | hol | holler | holst |
verbogen | holle | hollere | holste |
partitief | hols | hollers | - |
Woordherkomst en -opbouw
- bn in de betekenis van ‘leeg’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 918 [1]
- zn in de betekenis van ‘grot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
- zn in de betekenis van ‘rennen’: uit het Middelnederlands [2]
Bijvoeglijk naamwoord
hol
- zonder inhoud, zonder betekenis, leeg
- wat een lege ruimte of voorwerp in zich heeft
- alsof het uit een lege ruimte komt, niet vol van klank
- naar binnen of naar beneden gebogen
- met hoge golfslag
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: holle woorden, een holle blik
- [2]: een holle boom
- [3]: holle klanken
- [4]: holle wangen, holle ogen, een holle weg
- [5]: een holle zee
Hyponiemen
- bolhol, bothol, dubbelhol, plathol
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. zonder inhoud, zonder betekenis, leeg
Bijwoord
hol
- verdiept, concaaf
Zelfstandig naamwoord
hol o
- grot, spelonk
- ondergrondse woning of schuilplaats van een dier
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. grot, spelonk
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
hollen |
hol
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hollen
- Ik hol.
- gebiedende wijs van hollen
- Hol!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hollen
- Hol je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hol | - |
verkleinwoord | holletje | - |
Zelfstandig naamwoord
hol m
- onbeheerst rennen van een mens of dier
Gangbaarheid
- Het woord hol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hol' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Noors
- [1]: Et hol.
Een gat (in een muziekinstrument). - [3]: Et hol.
Een gat (in de wegdek). - [5]: Et hol.
Een gevangenisruimte.
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
- hol
Woordherkomst en -opbouw
- Bijvoeglijk naamwoord: Afkomstig van het Oudnoorse woord holr
- Zelfstandig naamwoord [A]: Afkomstig van de Oudnoorse woord hóll.
- Zelfstandig naamwoord [B]: Afkomstig van de Oudnoorse woord hól.
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | hol | holere | holest |
o enkelvoud | holt | |||
meervoud | hole | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
hole | holere | holeste |
Bijvoeglijk naamwoord
hol
Afgeleide begrippen
- [2]: holdodre
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: hole fraser
holle frazen
- [1]: Mye av det han sier, virker holt.
Veel van wat hij zegt, werkt hol.
- [2]: en hol trestamme
een holle boomstam
- [3]: en holle stemme
een holle stem
- [3]: en hol hoste
een holle hoest
- [4]: Veggen var hol.
De muur was hol.
- [4]: Trappetrinnene var slitt hole.
De trapptreden waren versleten en hol.
- [4]: ha hole kinn
holle wangen hebben
- [4]: ha noe i sin hole hånd
iets in de holte van de hand hebben
- [4]: hol sjø
bewogen zee
[A] | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | hol | holen | holer | holene |
genitief | hols | holens | holers | holenes |
Zelfstandig naamwoord
[A] hol m
- een kleine vlakke hoop
Synoniemen
- (op een muur of oppervlak) een lav haug
[B] | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | hol | holet | hol | hola holene [1] |
genitief | hols | holets | hols | holas holenes |
Zelfstandig naamwoord
[B] hol o
- gat, opening
- (figuurlijk) toegang
- gat, kuil, kom, laagte, put, verdieping
- hiaat, lacune, leemte
- gevangenisruimte
- dakkamer, zijkamer, zolderkamer (een kleine donkere afgelegen kamer)
- «Hybelen var et trangt hol.»
- Het hok was een smalle zijkamer.
- «Hybelen var et trangt hol.»
- negorij, achtergeblieven gehucht, gat
Afgeleide begrippen
- [1]: borehol
- [1]: dørhol
- [1]: hole
- [1]: kikhol
- [1]: knapphol
- [1]: kulehol
- [1]: musehol
- [1]: nøkkelhol
- [1]: smotthol
- [3]: smilehol
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: krype gjennom et hol i gjerdet
door een gat in het hek kruipen
- [1]: slå et hol i muren
een gat in de muur slaan
- [1]: slite hol på strømpene
de gaten in de kousen sluiten
- [1]: rive hol i buksebaken
een gat in de broek rijten
- [1]: ha hol i ørene (for ørepynt)
gaatjes in je oren hebben (for het oorsieraat)
- [1]: spenne inn beltet et hol
(figuurlijk) de buikriem aanhalen / versoberen
- [3]: veien var full av hol
de weg was vol gaten
- [4]: ha store hol i kunnskapene
een hiaat in de kennis van iets hebben
- [5]: putte en i holet
iemand in een gevangeniscel stoppen
- [5]: et avsidesliggende hol
een achtergebleven gehucht
Nynorsk
Woordafbreking
- hol
Woordherkomst en -opbouw
Afkomstig van het Oudnoorse woord holr
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | hol | holare | holast |
o enkelvoud | hole | |||
meervoud | hole | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
hole | holare | holaste |
Bijvoeglijk naamwoord
hol
Afgeleide begrippen
- [2]: holdodre
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: berre hole frasar
holle frazen
- [2]: ein hol trestomn
een holle boomstam
- [4]: eit holt kinn
een holle wang
- [4]: ei hol hand
een holle hand
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.