put

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  put    (hulp, bestand)
  • IPA: /pʏt/, /pɵt/
Woordafbreking
  • put
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gegraven opening met water’ voor het eerst aangetroffen in 855 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord put putten
verkleinwoord putje putjes

Zelfstandig naamwoord

put m

  1. een pijpvormige uitholling in een oppervlak
    • Hij was in een put gevallen en brak zijn been. 
  1. in de bodem aanwezige opening (schacht) die naar een vloeistofbron leidt
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • in de put raken
somber worden
  Nu was hij de laatste tijd juist minder monter dan gewoonlijk. Door het vooruitzicht van een wapenstilstand was hij zichtbaar in de put geraakt, was zijn patriottische bezieling gefnuikt. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord put staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
putten

put

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van putten
  2. gebiedende wijs van putten

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordafbreking
  • put
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van de Oudengelse woorden "putung" en "pytan".
vervoeging
onbepaalde wijs to put
he/she/it puts
verleden tijd put
voltooid
deelwoord
put
onvoltooid
deelwoord
putting
gebiedende wijs put

Werkwoord

put

  1. leggen
  2. plaatsen
  3. steken
  4. zetten
Afgeleide begrippen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.