laagte
Nederlands
Woordafbreking
- laag·te
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van laag (bijvoeglijk naamwoord) met het achtervoegsel -te [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laagte | laagten laagtes |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
laagte v
- plaats die minder hoog ligt dan zijn omgeving
- Binnendijks ontstond enige bebouwing rond de in de laagte achter de dijk gelegen kerk. [3]
- (muziek) een of meer tonen met een kleine frequentie
- Romie Esteves (Rosina) paart zwoele laagte aan heldere hoogte. [4]
- geringe hoogte, niet hoog of verheven zijn als eigenschap
- Ik zie dat mijn mooie park, dat eens zo goed onderhouden was, als meest genoeglijke van de wereld, nu vervallen is tot schandelijke laagte. [5]
Gangbaarheid
- Het woord laagte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'laagte' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- laagte op website: Etymologiebank.nl
- Stenvert, R. e.a. Monumenten in Nederland. Zuid-Holland. (2004) Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist / Waanders Uitgevers, Zwolle; ISBN 90 400 9034 3; p. 294; geraadpleegd 2017-06-28
- Spel, M. De Barbier van Sevilla flitst en sprankelt bij Opera Zuid (22 mei 2017) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2017-06-28
- Haan, C. de & J. Oosterman Is Brugge groot? (1996) Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam; p. 163; geraadpleegd 2017-06-28
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.