bar

• Geluid:  bar    (hulp, bestand)
• IPA: /bɑr/

• bar

• In de betekenis van ‘naakt’ voor het eerst aangetroffen in 820 [1]
• [1],[4] van Engels bar [2][3]
• [2] van Grieks βάρος (baros): gewicht [4][5]
• [3] van Aramees בַּר (bar) "zoon, kind"[6]
• [bijvoeglijk naamwoord] (erfwoord), Middelnederlands bar [7][8]

bar v/m

1. kroeg, café
2. (natuurkunde), (techniek) eenheid van druk (circa 1 atmosfeer), weergegeven met het symbool bar

1. • Eén bar is gelijk aan 100 kilopascal (100kPa.) 

2. (Jiddisch-Hebreeuws) zoon
3. (van het Engels) streep, staaf (-> barcode, candybar)

1. • De ballerina's oefenden aan de bar. 

• [2] pascal
• [3] ben, bar mitswa, bar mitswa's, bar mitswe, bar mitswes

bar

1. verschrikkelijk, met name bijzonder koud: barre omstandigheden

1. • De vluchtelingen leefden onder barre omstandigheden. 

• duchtig, hard, straf, streng, zwaar

• barsheid

• Het woord bar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bar' herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.
• Bar (café) op Wikipedia
• Bar (druk) op Wikipedia

• bar

bar

1. verleden tijd van bere

bar m

1. (scheikunde), (element) Ba, barium.

• IPA: /ˈbaɾ

• bar

bar m

1. bar, kroeg

• IPA: /bar/

• bar

bar m onbezield

1. bar, kroeg, café

• barový
• barman m bezield

• barmanka v

• bar

bar

1. verleden tijd actief van bära.