kroeg
Nederlands
Woordafbreking
- kroeg
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘herberg’ voor het eerst aangetroffen in 1586 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kroeg | kroegen |
verkleinwoord | kroegje | kroegjes |
Zelfstandig naamwoord
kroeg v/m
- publieke drinkgelegenheid
- Hij komt graag wat drinken in de kroeg.
Hyponiemen
- smokkelkroeg, stamkroeg
Vertalingen
1. publieke drinkgelegenheid
|
|
Gangbaarheid
- Het woord kroeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kroeg' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.