streng
Nederlands
Woordafbreking
- streng
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | streng | strengen |
verkleinwoord | strengetje | strengetjes |
Zelfstandig naamwoord
streng v / m
- bundel van gewonden draden
- draad met geregen steentjes, kralen e.d
- (medisch) orgaan of deel van een orgaan dat op een bundel draden lijkt
Hyponiemen
- achterstreng, boogstreng, dubbelstrengs, haarstreng, hartstreng, kabelstreng, navelstreng, ruggenstreng, zaadstreng, zenuwstreng
Afgeleide begrippen
- strengpers, strengenkabel
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | streng | strenger | strengst |
verbogen | strenge | strengere | strengste |
partitief | strengs | strengers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
streng
- zonder ruimte voor tegenspraak
- Zijn strenge houding zorgde eindelijk voor een gedragsverandering bij de kwajongen.
Afgeleide begrippen
- gestreng, strengelijk, strengheid
Vertalingen
1. zonder ruimte voor tegenspraak
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
strengen |
streng
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van strengen
- Ik streng.
- gebiedende wijs van strengen
- Streng!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van strengen
- Streng je?
Gangbaarheid
- Het woord streng staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'streng' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.