element

Nederlands

[1] periodiek systeem van de elementen
Uitspraak
Woordafbreking
  • ele·ment
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘hoofdstof, eenheid’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • Afgeleid van de eerste drie letters van het Romeinse alfabet: L-M-N. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord element elementen
verkleinwoord elementje elementjes

Zelfstandig naamwoord

element o

  1. (scheikunde) de naam voor een stof die via de scheikunde niet meer in verschillende substanties te splitsen is, zo'n stof bestaat louter uit één type van atomen
  2. (wiskunde) een onderdeel van een verzameling
  3. een lastig individu
  4. (natuurkunde) omzetter van bijv. trillingen in elektriciteit of elektriciteit in warmte etc. in het bijzonder:
  5. (natuurkunde) voorwerp waarin elektriciteit wordt opgewekt
  6. één van de vier elementen: water, lucht, aarde of vuur
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • in je element zijn
doen wat je leuk vindt en goed kunt
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord element staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord element elemente

Zelfstandig naamwoord

element

  1. (wiskunde), (scheikunde) element


Turks

Woordafbreking
  • ele·ment
enkelvoud meervoud
nominatief   element     elementler  
genitief   elementin     elementlerin  
datief   elemente     elementlere  
accusatief   elementi     elementleri  
locatief   elementte     elementlerde  
ablatief   elementten     elementlerden  

Zelfstandig naamwoord

element

  1. (scheikunde) element
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.