vast

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vast    (hulp, bestand)
  • IPA: /vɑst/
Woordafbreking
  • vast
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘niet beweeglijk, zeker, blijvend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen vastvaster(vastst) *
verbogen vastevastere(vastste) *
partitief vastsvasters-

Bijvoeglijk naamwoord

vast

  1. stevig
    • De vaste verbinding moest met een zaag weer losgemaakt worden. 
  1. permanent
    • Er is een vaste oeververbinding, zodat auto's makkelijk op en neer kunnen rijden. 
  1. (thermodynamica) kristallijn of amorf
    • IJs is de vaste vorm van water. 
Opmerkingen
  • Omdat "-stst" moeilijk is uit te spreken en te verstaan kan voor de overtreffende trap beter de omschrijving "meest vast(e)" worden gebruikt.[2][3]
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Bijwoord

vast

  1. niet los, stevig bevestigd
    • Dat deel is er vast aan verbonden. 
  1. niet los te krijgen, muurvast
    • Die schroef zit vast en zullen we op een andere manier los moeten maken. 
  1. hoogstwaarschijnlijk
    • Die zit vast zonder geld. 
Antoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Dat staat zo vast als een huis.
Dat is volkomen zeker.
  • vast en zeker
zeer waarschijnlijk
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
vasten

vast

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van vasten
  2. gebiedende wijs van vasten

Gangbaarheid

  • Het woord vast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.